28 juli 2011

Bedankt, Joost! Bedankt, M.!



(klik om groter te maken)


oud briefje

Bovenstaand briefje werd in 1920 geschreven door P. Bouwman. Het betreft een verzoek aan de pastoor om een dienst te houden ter ere van zijn moeder, die zoveel jaren geleden gestorven is. Op het origineel is te zien dat P. sommige woorden of zinnen eerst met potlood schreef, en ze daarna met inkt overtrok. Er zitten veel spelfouten in; woorden zijn vaak min of meer fonetisch opgeschreven. P. kende bijvoorbeeld het woord parochie wel, maar kijk maar eens wat hij er van maakte. Die onbeholpenheid verschaft met het zichtbare geploeter een meerwaarde aan de ontroerende boodschap.

Misschien vond de pastoor tot wie het was gericht dat ook wel, want hij bewaarde dit stukje papier in deel 1 van een editie van de complete werken van Vondel, die hij bezat.







Die complete werken kwamen later terecht bij mijn oom, die als kapelaan en schriftgeleerde verbonden was aan de parochie De Liefde aan de Da Costakade, waartoe ook de gelijknamige prachtige Cuyperskerk behoorde. Zoek hem niet, want hij is inmiddels gesloopt wegens gebrek aan klandizie. Nadat mijn oom begin jaren tachtig was overleden, kwam Vondel bij mij terecht. Het duurde vervolgens nog twee jaar voor ik het briefje ontdekte.


Jammer dat ik die complete editie later aan een vriend heb geschonken die zo'n rij oude boeken wel intellectueel vond staan in zijn boekenkast, want anders had ik hem aan mijn collega M. gegeven.
M. weet veel over Nederlands vermaardste kousenverkoper (een paar zijden kousen ging over de toonbank voor 16 piek), en leest hem ook echt. Ze kan erg beeldend vertellen over Vondel en het Amsterdam van Vondel, een beetje zoals Geert Mak dat kan, maar dan nog net iets beeldender en spontaner. Is dat genoeg om iemand 15 dikke delen Vondel te hebben willen schenken? Zeker niet. Niet voor mij. Maar ze is ook erg aardig en leuk, en dat had met gemak de doorslag gegeven. Helaas! Deze complete Vondel staat dus al in iemand anders zijn boekenkast te verkommeren.


blog van een ambtenaar

M. denkt dat ik haar in de maling neem als ik zeg dat ik veel van haar heb geleerd met betrekking tot het schrijven van deze blog. Maar dat is niet zo. Ik neem nooit mensen in de maling, tenzij ze er om vragen.
Allereerst is daar haar waardevolle tip over plagiaat. Zij was net klaar met de 23 dingen-cursus toen ik eraan begon, en ik mocht haar blog lezen. Ze zei: "ik ga hem binnenkort weghalen hoor. Straks pleegt iemand nog plagiaat."

Plagiaat, dat vond ik een heel erg goed idee! Ik heb haar blog dus snel gedownload, net op tijd eigenlijk. Zo zou ik, mocht de cursus me gaan tegenstaan of ik andere dingen aan mijn kop krijgen, toch eenvoudig aan de opdrachten kunnen voldoen. Hier en daar een zinnetje omgooien: dat moest genoeg zijn.
Verspilde moeite, zou later blijken, en echt niet omdat haar blog niet goed genoeg was om te plagiëren. Maar laat ik niet op de geschiedenis vooruitlopen.

In het begin van de cursus pakte ik het economisch aan: niet meer woorden schrijven dan nodig was. Op het Amsterland-forum stelde ik voor om de Twitter-norm van maximaal 140 tekens aan te houden bij het schrijven van een blog-artikel. Op het forum zelf werd dit voorstel afgekeurd, men sprak er zelfs schande van, maar mijn privé-mailbox raakte bijkans verstopt van de adhesiebetuigingen.

Dat bij elkaar tikken van die bondige stukjes voelde wel erg aan als het voldoen aan een dagelijkse plicht. Het liet al snel een onbevredigd gevoel achter, een klein knagend gaatje in mijn gemoed. Net op het moment dat ik erover dacht om het bijltje er bij neer te gooien, arrangeerde de Voorzienigheid een toevallige ontmoeting tussen M. en mij in de krochten van het uitgestrekte ODE.

"Die zinnetjes van jou", zei ze op de haar typerende wijze, zonder omhaal en rechtstreeks doordringend tot de kern, "die stukjes, die leest toch niemand? Daar lusten de honden toch geen brood van? Ik dacht dat jij het creatieve type was. Nou, daar merk ik niks van hoor. Het lijkt wel alsof jij alleen maar aan een dagelijkse plicht wil voldoen met die paar woordjes per opdracht."
Van mijn stuk gebracht stamelde ik een tegenwerping. "Eh.... ja... dat heb je wel vaker met dingen die moeten...."
Ze onderbrak me. "Zorg dan dat niet moet wat je doet! Een blog is geen papier of zo, dat opgaat! Schrijf toch eens wat langere stukken, en ook wat meeslepender svp. Je bent toch geen ambtenaar?"
"Nee, verkoper in een kousenwinkel", wilde ik nog al te snedig antwoorden, maar ze was al weer weg.

Ja ja, dacht ik wrang, ambtenaren doen het nooit goed, maar waar zouden we zijn zonder ambtenaren? Zelfs Vondel liep er al over te zeiken: Men bezight ambtenaers, doch mag er niet op bouwen.



droom

Toch had M. een snaar geraakt. Dat merkte ik toen ik die nacht in mijn bedje lag te woelen. Zorg dan dat niet moet wat je doet! Zorg dan dat niet moet wat je doet! Haar stem echode door mijn hoofd. Toen ik eindelijk in slaap viel, verscheen de oude Vondel in de eerste de beste droom. Hij kwam zo uit een gat in de hemel vallen. Hij liep met een stok, maar zag er nog bijzonder kras uit. In zijn andere hand hield hij een klein zilveren trompetje, waar hij een oorverdovende riedel op blies. Ik rende weg, want hij liet zijn feesttoeter zakken en hief een vinger op, dus hij was ongetwijfeld gekomen om er de een of andere calvinistische boodschap in te drammen. Maar hoe hard ik ook holde, de hoogbejaarde hield me ondanks zijn trage tred met gemak bij. Ik werd moe, en mijn voeten bleven steeds meer aan de grond plakken. Ik draaide me om toen ik niet meer verder kon. Laat de boodschap maar komen, Joost, murmelde ik vermoeid.
Daar was hij al. Hij had een flinke grijze baard, en in zijn ogen flakkerde het vuur van zijn passie. Eerst blies hij weer even op zijn trompetje. Ik wilde mijn oren dichthouden, maar mijn armen waren helemaal slap geworden. Daar ging zijn vinger al omhoog. Ik deinsde achteruit. Vermanend sprak hij:

Waer de nootdwang heerscht, verliest de deught haer stof.
Waer 't menschelijck geslacht veranderloos, hoe zouden
De deughden haeren glans en kroon en loon behouden!


Ach ja, citeren uit eigen werk, zo kon ik het ook. Ik herkende de zojuist uitgesproken woorden heus wel. Die had hij niet ter plekke bedacht. Nee, hij had ze gejat uit zijn eigen merkwaardige theologische werkje Bespiegelingen van Godts eigenschappen, waarin hij een nep-brainteaser opwerpt over de vrije wil. Nootdwang trouwens, dat is ouderwets voor dwang van buiten.
Ik lachte hem uit. "Bedenk eens wat nieuws, Joost!" spotte ik. Hij hief zijn stok om mij te slaan. Ik werd wakker op het moment dat het hout mijn schedel raakte.
Roerloos lag ik in bed. Ik herhaalde Vondels preek. Het ging natuurlijk alleen om het eerste zinnetje. Die andere twee had hij er alleen bijgezegd omdat het anders wat kort was geweest. Het liefst had hij die hele Bespiegelingen van Godts eigenschappen opgedreund, maar dat was hem nooit in één droom gelukt. Die ene zin gaf wel te denken trouwens. Eigenlijk was ik het er wel mee eens.
De vrije wil bloeit op daar waar zij zich onttrekt aan dwang, dat was ook mijn eigen ervaring. En in haar kielzog sleurt ze daadkracht en creativiteit met zich mee, die loskomen en hun energie vrijgeven.

Zorg dan dat niet moet wat je doet!

Het was alsof er een lichtschakelaar werd omgedraaid, toen deze woorden als een olievlek van vrije associatie kwamen bovendrijven. Alles kwam samen. De hemel sloot zich weer. Ik zweefde een meter boven mijn bed, omgeven door een rode gloed. En ik begreep.

De volgende ochtend produceerde ik voor het eerst een blogstuk dat geen huiswerkopdracht was. Niemand had erom gevraagd. Ik schreef het uit vrije wil. Er was geen nooddwang mee gemoeid. Het kostte geen moeite. Het moest niet, maar ik deed het toch. En het was lekker.


bevrijd

Vanaf dat moment voelde ik me bevrijd. Bevrijd van de last om te vinden dat je moet weten waar je het allemaal voor doet. Ik wist het niet! Het kon me niet schelen! Vroeger had ik meestal opdrachtgevers gehad die van mij artikelen of verhalen verlangden van een bepaalde lengte, of met een bepaalde strekking en inhoud, en binnen een bepaalde tijd. Dat was me steeds meer gaan tegenstaan; het smoorde de vrijheid en dus de fantasie.
Maar nu waren er geen opdrachtgevers meer. Er was geen afgesproken lengte meer. Er was geen deadline meer. Schrijven ging nu vanzelf; ik hoefde met niemand rekening te houden; zelfs niet met mijn lezers! En aan inspiratie ook geen gebrek.

M. en Vondel hadden mij dat aangereikt. M. heeft een goed psychologisch inzicht. Zij weet dat je iemand niet de hemel in moet prijzen. Maar een beetje aanmoedigen mag. "Leuk stuk, mag nog best wat langer!"riep ze laatst over een zeer uitgebreid blogsel dat handelde over Rembrandt's uitzicht vanaf zijn atelier aan de Bloemgracht, en de invloed daarvan op zijn meesterwerk De samenzwering van Claudius Civilis .
Dat is heel aardig, en ik doe nu echt mijn best. De tijd dat alles op een A-viertje moest passen, is definitief voorbij.


naschrift

Toen ik het ontroerende briefje van P. Bouwman aan de pastoor erbij pakte om hem te scannen voor dit stuk, viel me opeens een geschreven tekst op die bovenaan op de achterzijde was gepriegeld met een zacht rooms-katholiek potlood. Het was vrijwel onzichtbaar wat er stond, zo had de tand des tijds aan de letters gevreten. Maar door deze tekst ook te scannen en met Photoshop te verscherpen, kon ik de volgende zinnen ontcijferen:

(klik om groter te maken)


Nu berst een bron van blijschap uit onze aders,
Op ’t klinken van de zilvre Vreêtrompet


Dat was kras. Gelukkig kende ik mijn klassiekers. Deze zinnen kwamen uit een aangrijpend gedicht dat Vondel een paar jaar na de dood van zijn vrouw Maeyken schreef. Dit gedicht bestaat uit twee delen: een klaagzang en een lofzang. Vondel was in een diepe put terecht gekomen na de dood van zijn vrouw en van een paar van zijn kinderen in voorgaande jaren. Hij vermant zich, zo schrijft hij, en poogt aarzelend weer uit die put te kruipen. Maar de hernieuwde confrontatie met de hectiek van het dagelijkse leven jaagt hem angst aan. Moedeloos wil hij zich weer in de put laten glijden, maar op dat cruciale moment verschijnt er een engel, althans zo beschrijft hij dit in het gedicht, dat overigens maar deels bewaard is gebleven. Die engel heeft een allegorische trompet vervaardigd uit het zuiverste onschuldige zilver, waarmee hij Vondel weer levenslust inblaast, genoeg om hem definitief uit de put te doen kruipen. Theatraal geeft Vondel, aan de put ontsnapt, uiting aan blijdschap:

Nu berst een bron van blijschap uit onze aders,
Op ’t klinken van de zilvre Vreêtrompet


Dan zijn we rond. Wat dat trompettencitaat op het briefje doet, zal wel altijd onduidelijk blijven. Maar ik heb besloten om Vondel te vergeven voor de enorme herrie die hij maakte in mijn droom.

20 juli 2011

De professionele bibliothecaris

Zat ik laatst in een cursus. Of training, zoals het ook wel wordt genoemd. We werden getraind op professionaliteit. Professionaliteit van een bibliothecaris, dat rustte natuurlijk op weten waar je iets kon vinden, maar toch vooral op uitstraling, representativiteit, bereikbaarheid, aanwezigheid in de omgeving van de balie, niet voor eigen gewin gaan, het uitdragen van de waardigheid van het vak. In de trainster herkende ik de inmiddels wat uitgebluste mevrouw Kortweg, voormalig voorzitster van de Vereniging ter Uitbanning van Papier, die ons jaren geleden al had voorgelicht over de geneugten van de papierloze flexplex. Verslag van onze eerdere ontmoeting is hier en hier en hier te vinden. Inmiddels heette ze mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Haar huwelijk was kennelijk op de klippen gelopen, en wij konden alleen raden waarom.

"Prrrrrofessionaliteit", riep ze, "waaraan herkennen wij de prrrro-fesss-sssio-nele Em Ie Deër?" Met haar dwingende stijl hield ze ons goed bij de les, net zolang als nodig was om het rijtje uit ons te persen dat ze ook op haar spiekbriefje had staan.
So far, so good. De training had een hoog déjà vu-gehalte, en kon gemakkelijk op de routine worden uitgezeten. Maar toen gebeurde er iets opmerkelijks.
Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick verlangde van ons allemaal een voorbeeld van onze professionaliteit, en dit leverde de voorspelbare verhalen op. Totdat de beurt was aan een wat oudere collega van me, ik noem hem hier Theo Pahlplatz. Hij werkte al zeker twintig jaar in de OBA, en stond bekend om zijn trage ouderwetse degelijkheid. Theo zei het volgende, en ik parafraseer:

"Ik weet sinds een paar maanden eigenlijk niet zo goed wat dat inhoudt: professionaliteit, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. De dag na Pinksteren was ik een klant aan het helpen. Hij had een stukje koormuziek nodig: de Trois Chansons de Charles d'Orleans van Debussy. Volgens de catalogus stond het in het magazijn, dus ik vroeg het op. Maar ze konden het niet vinden. Heel begrijpelijk, want SISO is een hel. Tenminste voor bladmuziek.


Ik ging dus zelf naar beneden om het te zoeken; ik hoopte dat ze er overheen hadden gekeken. De klant had gelukkig wel tijd, het was een aardig heerschap.
Maar na een kwartier kwam ik met lege handen terug.
Nu wil het geval dat sommige bladmuziek die in het magazijn hoort te staan, toch tussen de bovengrondse collectie staat. Ik legde de situatie uit, en samen begonnen we de 788 punt 561 in de open collectie te doorzoeken."




Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick onderbrak hem. "Een professionele houding, Theo. Je volgt alle stappen op een logische volgorde, en geeft de client voortdurend feedback."

"Maar dat is het nog niet, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick", ging Theo verder. "We waren wel een kwartier bezig met de 788 punt 561, want het is een grote rubriek. Mijn klant liet toen pas doorschemeren dat het vinden van het werk voor hem van enorm groot belang was. Hij bleek de dirigent van een koor, dat zou optreden bij de een of andere herdenking waar dit stuk een belangrijke rol speelde. Hij was al langs geweest bij het conservatorium, maar daar bleek het onvindbaar. Bleef ons exemplaar over, het enige dat er in heel Nederland nog bestond. Ik baalde vreselijk. We ploegden daarna samen ook nog de 788 punt 571 en de 788 punt 581 door, want daartussen raakt de 788 punt 561 nog wel eens verzeild."

"Een uitstekende professionele houding", verklaarde mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. "En hoe is het afgelopen?"

"We hadden alles doorzocht, maar het was tevergeefs. Het heerschap bedankte me beleefd, en hoewel hij geen spier vertrok, zag ik dat hij de wanhoop nabij was. Hij zei dat hij wel wat anders zou vinden om uit te voeren, maar dit stuk van Debussy was gewoon het enige juiste; dat wist hij en dat wist ik. Hij vertrok, want hij had nog een trein te halen.
Zonder hoop bleef ik nog wat doorzoeken in belendende rubrieken. Het was gelukkig een rustige ochtend.
Opeens had ik het stuk in mijn hand. Het was verzeild geraakt in een nog iets grotere partituur, een opera-uittreksel, in de 788 punt 71 dus, wel een kast verder. Stom toeval dat ik het had gevonden. Ik geloofde mijn ogen niet, maar zette het meteen op een lopen, met het koorwerk in de hand. IK sprong bijna de roltrappen af, vier verdiepingen naar beneden. Ik schreeuwde naar een paar mensen dat ze opzij moesten gaan. Mijn bedrijfskleding hinderde wat, dus ik trok het jasje uit waar ook de diensttelefoon inzat, gooide het opzij, en rende door de uitgang naar buiten. Ik hoorde het alarm afgaan, maar bleef doorhollen richting Centraal Station. Drie, vierhonderd meter. Ik kwam aan bij het station; bleef om me heen kijken of ik hem zag. Leiden, had hij gezegd. Ik zocht het perron op, en kwam bij de trein terecht. Die stond op het punt om te vertrekken. Zou mijn klant al binnen zijn?
Ik waagde het erop. Ik dook naar binnen en begon de trein te doorzoeken.
Mijn hart ging vreselijk te keer. Ik vroeg me af of dit soms mijn laatste werkdag zou zijn.
En toen zag ik hem, al een paar coupé's verder. Hij zat daar bij het raam en sloeg net een map met papieren open. Er kwam meteen een enorme rust over me heen. Ik ging tegenover hem zitten. Meneer, hijgde ik, Trois Chansons de Charles d'Orleans. Hij stond helemaal verkeerd.

Mijn klant was bijzonder verbaasd. Hij keek naar me, en vroeg: Hoe regelen we dit? Ik heb hem immers niet geleend.
"Opeens kon het me allemaal niets meer schelen, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Neemt u hem maar mee, zei ik, en als u ermee klaar bent, brengt u hem weer terug.
Het heerschap keek me aan. Zo wil niemand worden aangekeken! Hij keek dwars door me heen; het leek wel een uur te duren. Hij trok zijn portemonnee, en haalde er vier euro uit. Hier, meneer, zei hij, koopt u hier een lekker koud pilsje van.
"Dat was mijn eer te na. Excuses meneer, maar dat kan ik niet aannemen, antwoordde ik.
Maar de klant drong aan. Doe het dan alleen om mij nóg een plezier te doen, en drinkt u hem op mijn gezondheid."

"Wat heb je gedaan?" fluisterde mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick.
"Ik heb het aangenomen om hem een plezier te doen", zei Theo. "Het geld ligt nog op de schoorsteenmantel, want ik ben niet zo'n uitgaanstype. Maar ik ga het beslist doen. Dat heb ik hem beloofd."
Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick zweeg. Het was muisstil in de vergaderruimte waar we zaten.

"Er is nog iets", stamelde Theo, alsof hij zich schaamde. "Eergisteren is er een enveloppe op de bibliotheek bezorgd, gericht aan de muziekbibliothecaris. Niemand wist voor wie hij bestemd was, want we hebben hier geen vaste werkplekken meer, om vastroesten te voorkomen. Maar toen we eenmaal de inhoud hadden bekeken, wist ik het wel. Er zaten een bedankbriefje in en twee kaartjes voor de uitvoering van het werk van Debussy. Ik ben maar alleen, maar ik bedenk er wel wat op."


Er viel me iets op aan mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Iets ondefinieerbaars was veranderd aan haar ongenaakbare houding. Ze was getroffen door Theo en door zijn verhaal. Was ze tot nog toe tamelijk dominant aanwezig geweest, haar gezicht ontspande zich nu. Ze werd een vrouw. Haar ogen vertoonden een bijna vertederende kwetsbaarheid; samen met haar mond gaf ze vluchtig een heel scala aan emoties weer. Haar pupillen leken te drijven in grote lauw-warme vijvers. Haar lippen zwollen op en kleurden rood. Ze deed haar haarbandje af en schudde het hoofd.




"Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Ik weet het niet meer. Ik draai al heel wat jaartjes mee. Vroeger hadden we het nooit over professionaliteit. Je deed gewoon alles wat je kon om je klant te helpen. Dat lijkt nu helemaal niet meer belangrijk. Vindt u dat ik professioneel heb gehandeld?"

De woorden die onze trainster vervolgens sprak, zal ik nooit vergeten. Zo gesproken buiten haar rol, zo menselijk, zo ontvankelijk voor gevoel.
"Ik weet het niet zeker, Theo", aarzelde ze, "maar ik wilde dat ik jouw klant was geweest."

Na afloop van de training bleef Theo nog wat treuzelen. Ik sprak hem later. "Mooi verhaal, Theo. Maar wat was dat nou na afloop?"
Theo bloosde licht. "Ik heb haar gevraagd of ze meegaat naar de uitvoering. En ze heeft ja gezegd."

17 juli 2011

DUEL TUSSEN EEN TAMBOERIJNENVERKOPER EN EEN LEFGOZERTJE

De eerste jaren in Wenen verdiende Beethoven aanvankelijk een centje bij met duelleren. Niet met de degen maar met de piano, want hij had een heel aardige pingel. De adellijke dames en heren stelden hun salons ter beschikking voor zulke improvisatieduels, en sponsorden pianisten naar hun keuze. Beethoven, 22 jaar oud, vond het van de ene kant vernederend om als prijsstier op te treden, maar van de andere kant was het een mooie gelegenheid om te laten zien wat hij kon. En al had hij, aangeraakt door de geest van de Verlichting, wel wat principiele bezwaren tegen de adel, hun geld kon hij goed gebruiken.


De jonge componist was een opvallende verschijning in de salons. Hij gedroeg zich onhandig en lomp, en zijn manieren lieten te wensen over. Maar per slot was hij ook afkomstig uit het Duitse provincieplaatsje Bonn. Met een wat gedrongen gestalte en opmerkzame, donkere oogjes had hij wel iets weg van Rousseau's homme sauvage, de ongeslepen natuurmens met de nog onbedorven inborst. En bijzonder welbespraakt was hij weliswaar niet, maar kijk eens wat hij met zijn handen kon! Weliswaar vertoonde hij achter de piano een bizarre fantasie die met grote regelmaat op het randje van het onbetamelijke balanceerde, maar hij was nog jong en had ook door zijn eenvoudige afkomst nog veel te leren. Ja, vooral de dames hadden heimelijk een zwak voor de onbehouwen Duitser.


Op een dag arriveerde een van Europa's bekendste pianovirtuozen in Wenen. Het was de in Berlijn geboren zwerver Daniel Steibelt, een paar jaar ouder dan Ludwig. Ze troffen elkaar bij toeval in de salon van Graaf Fries, waar Beethoven zijn nieuwe trio uitvoerde. Steibelt vond het werk maar zo-zo, dat was onder het dunne laagje beleefdheid heel goed te merken. Op zijn beurt speelde hij zijn nieuwe kwintet, een werk dat bijna uit zijn voegen barstte van de goede smaak, wat hem veel applaus opleverde, en improviseerde daarna op een thema daaruit. Daarbij maakten vooral zijn lage tremolo's een geweldige indruk. Als woeste onweersbuien doken ze plotseling op, om vervolgens weg te sterven. Zulke tremolo's waren een noviteit en vereiste een enorme techniek op de piano's van die tijd. De heren in het gezelschap knikten goedkeurend en applaudisseerden soms; enkele dames bezweken haast onder dit romantische geweld.
Stinkend jaloers op het succes van zijn rivaal gooide Beethoven de handdoek in de ring, en liet het erbij voor die avond.


Een week later kwamen ze elkaar weer tegen, opnieuw bij Graaf Fries. Steibelt voerde van achter de piano nu een ander kwintet uit met vier strijkers. Daarna begon hij aan een fantasie voor piano solo. De prachtige introductie, nu eens stormachtig, dan weer lyrisch, mondde tot ieders stomme verbazing op onnavolgbare wijze uit in een thema uit Beethoven's trio van de vorige week, waar Steibelt een serie half geïmproviseerde variaties achteraan speelde. Opnieuw liet hij de piano ronken met zijn onderaardse tremolo's.
De toehoorders klapten luid, maar Beethoven voelde zich vernederd dat zijn eigen muziek zo was gekaapt door deze kunstenmaker, en kookte inwendig van woede. De paar vrienden die hij had praatten echter op hem in, en het gelukte hen om hem te bewegen tot een muzikale revanche. Ludwig kon trouwens moeilijk anders. Blijven zitten zou hebben betekend dat hij zijn meerdere had erkend. Met een onbeheerst gebaar schoof hij zijn stoel naar achteren; de poten snerpten over de marmeren vloer. Het werd meteen stil, want de lucht van rivaliteit was niemand ontgaan.


Met grote stappen beende Beethoven naar de piano. In een impuls greep hij onderweg de cellopartij die er nog stond van Steibelts kwintet, liep naar de piano, en kwakte de partij demonstratief ondersteboven op de lessenaar. Hij ging zitten, en na een paar tellen naar de laatste maten hebben gekeken die nu ondersteboven links bovenaan stonden, begon hij deze te spelen. Natuurlijk was er geen sprake van een melodie, maar toen Beethoven twee maten had gespeeld en dit merkwaardige thema ook had herhaald, begon hij erop te variëren. Klonk er aanvankelijk nog besmuikt gelach, al snel werd het muisstil. Op het geluid van de piano na dan.
Beethoven haalde alles uit de kast. Aan dat stukje non-muziek - we zouden het nu atonaal noemen - wist hij nu eens de lieflijkste variatie te ontlokken, dan weer klonk er met een bulderend sarcasme een thema uit Steibelts kwintet, echter verhaspeld tot een platgeslagen staccato.



Meedogenloos kwelde Beethoven zijn toehoorders. Improviseerde hij een lyrische variatie, die de gevoelens van de aanwezige dames en heren tot grote vervoering bracht, op het moment dat sommigen de tranen in de ogen stond, tapte hij plotseling uit een heel ander vaatje en liet hij de variatie veranderen in een bekend kinderliedje, dat hij geoctaveerd en snoeihard speelde.
Het was een wreed spel dat Beethoven speelde. Het tartte alle geschreven en ongeschreven wetten over muzikale esthetiek. Tegelijk was het van een duizelingwekkende virtuositeit, daar konden de geoefende oren niet omheen.

Steibelt ondertussen was wit weggetrokken. Zwijgend hoorde hij toe hoe zijn rivaal niet alleen technisch de vloer met hem aanveegde, maar hem ook opzettelijk vernederde. Toen Beethoven ook nog eens Steibelts handelsmerk, de lage tremolo, tot verbijstering van de toeschouwers aanvankelijk perfect imiteerde maar er gaandeweg een groteske karikatuur van maakte, met wilde armgebaren en zijn lichaam overdreven omhoog en omlaag bewegend, en met een pathos dat onder zijn eigen gewicht bezweek, kon Steibelt het niet meer aanhoren.
Opeens stond hij op, en riep: Genoeg! Hij beende de zaal uit en liep rechtstreeks door naar de stallen, waar hij het zadel op zijn paard gooide en spoorslags uit Wenen vertrok, om er nooit meer terug te keren.


Het verhaal van de smadelijke afgang reisde hem echter achterna, en weldra kon hij geen stap meer in een salon waar ook in Europa zetten zonder hiermee te worden geconfronteerd. Een jaar na het pianoduel was Daniel Steibelt gestopt met zijn broodspelerij.

We hoeven echter geen medelijden met hem te hebben. Steibelt had een fijne neus voor handel. Vol overgave stortte hij zich in de tamboerijnenbusiness. Hierin vergaarde hij een fortuin. Hij kreeg vier kinderen, drie jongens en een meisje, en leefde nog lang en gelukkig.

En Beethoven? Zijn naam als pianist waar niemand omheen kon was definitief gevestigd. Het lot, wreed in zijn onverschilligheid, zou enkele jaren later echter anders beschikken.

10 juli 2011

#23 Evalueer wat je in de afgelopen tijd hebt geleerd



Geweldig project, de cursus waarvan we nu het einde zien. Coach Dimitar, bedankt voor al je tijd, energie en passie die je erin gestoken hebt! Werkgever, bedankt voor het faciliteren van dit bijzondere richtinggevende project!

Ach, die drieentwintig dingen, die kende ik wel al zo’n beetje, daar zaten voor mij weinig verrassingen bij. Voor vrijwel elke toepassing had ik me in het verleden al eens geregistreerd, zo bleek. In sommige dingen zie ik nu meer mogelijkheden dan destijds. Google Docs bijvoorbeeld, echt handig die mogelijkheid tot het delen van documenten. Twitter, de razend populaire sociale woordenwolk die samen met voetbal voorziet in de eerste levensbehoeften van zowel intellectuelen als randdebielen, heeft ook meer mogelijkheden dan ik aanvankelijk dacht: niet door de kwaliteit maar door de kwantiteit. Mijn werkgever heeft dat ook ontdekt. Je gebruikt wat je klanten gebruiken, daarmee leren zij jou kennen en jij hen.
Verder heb ik, aangestoken door een venijnig 23 dingen-virus dat in ODE rondwaart, van de week mijn morsemachine uit de IJzertijd ingeruild voor een (android) smartphone van 200 min 23 euro, waarin al die drieentwintig dingen, en nog drieëntwintigduizend andere, samenkomen. Het zou mij geen moeite kosten om een 23-app-cursus uit de grond te stampen.

Probleem zou zijn dat nieuwsgierige aapjes zo’n cursus niet nodig hebben, omdat ze het zelf allemaal wel ontdekken, en dat degenen die niet nieuwsgierig genoeg zijn, dat ook met een cursus niet in voldoende mate zullen worden om zelf verder op onderzoek te gaan, uitzonderingen daargelaten.



Dat is dan meteen mijn wat pessimistische conclusie voor wat betreft de 23 dingen-cursus. Het gaat natuurlijk helemaal niet om die drieentwintig dingen zelf, maar om het masseren van je inzichten aangaande de plaats en de functie van de bibliotheek in onze snel veranderende wereld. En het gaat om het leren meedeinen op de golven van de revolutie die ons met rasse schreden in het informatietijdperk brengt, een grillige revolutie, zoals alle revoluties, en waarvan de afloop vooralsnog ongekend blijft. Onze core business, het verspreiden en beschikbaar maken van informatie, maakt dit tot onze revolutie. Blijven we aan de kant toekijken, dan zijn het straks onze koppen die gaan rollen.
Drieëntwintig dingen-cursisten: ding 23 was niet het eindpunt, maar is een beginpunt. De cursus was slechts een warming up voor de dingen die komen gaan!



Het is dus evident dat de bieb mee zal moeten gaan in de ontwikkelingen, wil ze haar bestaansrecht behouden. Het gaat me aan het hart, maar met een kast vol boeken alleen verlies je de strijd om de aandacht van de verwende consument, en uiteindelijk ook die van de subsidiegever.





Het 23 dingen-project én de filmcursussen aan diverse allochtone groeperingen die ik in opdracht van de OBA de afgelopen twee jaar heb gegeven, hebben me ertoe aangezet om na te denken over de toekomst van de bibliotheek.
Mijn aanbevelingen, in mijn hoedanigheid van adviseur in dienst van de OBA in het algemeen en van het ODE in het bijzonder, zijn de volgende.

Maak jezelf onmisbaar. Zoek, nog meer dan nu het geval is, contact met organisaties waarmee we - al dan niet ad hoc - gedeelde belangen hebben, en werk daar samen aan. Zorg dat je verweven raakt met deze organisaties.

Sta aan de wieg van ieder pasgeboren kind. Hoe jonger de klanten die je aan je weet te binden, hoe solider je toekomst.

Steek meer energie in onderwijs en in contacten met scholen. Onderwijs is de enige zuil waarop nog onverkort de oorspronkelijke doelstelling van de bibliotheek als de faciliteur van informatie van toepassing is. Onderwijs is de basis van alles, en bovendien lopen hier onze potentiële nieuwe klanten rond. Maak het scholen ook niet meer moeilijk om toegang te krijgen tot wat wij ze te bieden hebben, maar overleg hoe wij hen van dienst kunnen zijn. De laatste jaren hebben we veel goodwill verloren door het opwerpen van allerlei bureaucratische, organisatorische en financiele obstakels. Hou ook in het achterhoofd dat er binnen de lokale Amsterdamse politiek een voortschrijdend inzicht plaatsvindt ten aanzien van het belang van onderwijs.

Luister naar je personeel, en geef ze een structurele mogelijkheid om met elkaar van gedachten te wisselen en voorstellen te doen. Doe ook echt iets met die voorstellen. Niet reageren is dodelijk voor de motivatie van de werknemer. Een Communicatieplein elke maand is een goed begin.

Experimenteer en durf op je bek te gaan. Als iemand in het bedrijf prikkelende of innovatieve ideeen ventileert, focus dan niet op alle denkbare bezwaren die er altijd wel te maken zijn, maar zie de potentie ervan en faciliteer de verwezenlijking. Dit werkt motiverend voor het personeel, en bestendigt het gevoel van een gemeenschappelijk belang. Maak de slogan Alles is mogelijk waar.

Wees technologisch laagdrempelig. Op dit moment staat de geringe mate waarin wij de baas zijn over onze eigen technologie hier en daar vernieuwing in de weg: het beheer van die technologie hebben we uit handen gegeven. Word weer baas over je eigen mogelijkheden en moedig medewerkers aan om er gebruik van te maken.

Wees spraakmakend. Zorg dat er over je wordt gepraat.

Wees een trendsetter. Loop niet achter de feiten aan, maar zorg dat de feiten achter jou aanlopen. De totstandkoming en het succes van het ODE laat zien dat dit niet te veel gevraagd is.

Verloochen je afkomst niet. Er is niks mis met die ouderwetse papieren boeken. Weersta de verleiding om ze te verwaarlozen. De bibliotheek wordt nog steeds beschouwd als beheerder van ons intellectuele erfgoed, en dat zal nog heel lang zo blijven. Een groot deel van de sympathie van de belastingbetaler en de subsidiegever ligt nog steeds daar.

05 juli 2011

#24 Zoek de klant..... en vind hem.




Goed, we moeten dus zorgen dat we meer leden krijgen, en zo niet, dan houdt alles op, dan valt het doek, dan is het schluß, dan is het einde verhaal, dan is het over en uit, dan staan we op straat, en vreten we voortaan uit 's lands staatsruif.
Maar waar haal je die zo snel vandaan, de mensen die staan te popelen om lid van ons te worden, maar dat alleen nog niet weten? Moeten we de slums van oud-west in, of gaan we folderen in nieuw-Zuid? Ronselen we willekeurige voorbijgangers? Of doen we eerst uitgebreid marktonderzoek om de kwantitatieve potentie van de diverse bevolkingssegmenten te onderwerpen aan variabelen als leeftijd, sekse, burgerlijke status en afkomst, alvorens middels een uitgekiende en vooral gepersonifieerde campagne de diverse targetgroepen aan te boren?


Ja! Is het antwoord! Dat doen we! Alles!
Maar we beginnen lekker dicht bij huis. Want het regent.
Ik woon en werk in het ODE, en met mij duizenden anderen. Tijdens drukke periodes zitten hele scholen en universiteiten zogenaamd te blokken voor hun proefwerken en tentamens. Zogenaamd, want voor de gediplomeerde Medewerker Informatie Dienstverlening is het een koud kunstje om uit te vissen wat zij werkelijk achter hun iPads, notebooks en Blackberries zitten te doen. Ze zitten te faceboeken! ze zitten te hyvezen! Ze zitten te twitteren!
Het spionage-tooltje dat de Medewerker Informatie Dienstverlening gebruikt om zijn klant te leren kennen is de OBAtweetzoekmachine. Je vindt hem hier.


De voorbeelden die ik in dit blogsel gebruik stammen alle uit een week waarin het studiejaar er voor studenten net opzit, terwijl middelbare scholieren nog een paar dagen vol proefwerken te gaan hebben. ODE zit er barstensvol mee, en zij zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de honderden tweets die er dagelijks worden verstuurd waarin de term OBA voorkomt, en die ook daadwerkelijk over ons gaan. Zoeken op bieb of bibliotheek of op slimme combinaties levert nog een groot aantal andere tweets op.


Het globale beeld dat bestudering van deze tweets oplevert (bloemlezing op aanvraag verkrijgbaar) is dat middelbare scholieren hier naartoe komen omdat ze zich thuis niet kunnen concentreren (zeggen ze), maar ze klagen tegelijk dat ze zich op ODE ook niet kunnen concentreren, omdat al hun vrienden hier rondlopen. Ze komen dus graag: om te zien en gezien te worden, en wie weet ook wel om hun proefwerken te stampen.


Hier ligt een grote groep potentiële leden voor het opscheppen. Ik heb wel een paar ideeën over hoe dit aan te pakken, maar die vallen buiten het bestek van deze letters.


In het vervolg op dit stuk, dat binnen enkele dagen zal verschijnen, licht uw dappere biblioblogger een tipje van de sluier en openbaart hij zijn plannen om De Drieentwintig Dingen naar u en de klant toe te brengen. Tevens legt hij uit hoe de OBA zelf een aantal ingebouwde organisatorische en technische beperkingen heeft die vernieuwing in de geest van De Drieentwintig Dingen regelmatig frustreert, of zelfs in de kiem smoort.