29 november 2011

Echte mannen slaan hun vrouw




Eindelijk! Een kei van een boek voor iedere kerel die er van droomt om een echte man te zijn! En wat fijn dat het vlak voor pakjesavond in de winkel ligt, zodat vrouw of vriendin het in onze schoen kan stoppen. Want welke vrouw wil er niet een echte man? Geen doetje maar een vent met overal haar en ballen, die weet wat hij wil, recht op zijn doel afgaat, en nooit op toestemming wacht! Een man kortom, die geen respect vraagt, maar respect afdwingt.

Nou, dat leer je wel met dit boek hoor. En daar is het ook hoog tijd voor. Wij mannen zijn de laatste jaren al genoeg vernederd. Met de afwas doen. Met de duurzame duo-schaambaardtrimmer met optioneel gelreservoir die twee jaar geleden nog onder de kerstboom lag. Met achter de kinderwagen sjokken. Met tot in bed toe worden gecommandeerd. Met onze schoenen uit moeten doen op de gang. Met het hondenzakje. We zijn goddomme ingehaald door de bejaarden! Die hebben een eigen omroep voor elkaar geknokt! Terwijl zij ‘s avonds in hun eigen bejaardenflats op hun eigen bejaardenzenders naar hun eigen bejaardenknokfilms kijken, zitten wij op de slappe L-bank samen met het vrouwtje weg te dutten bij een truttenprogramma over weeskinderen of dode zeehonden.

Algemeen Dagblad, 24 nov. 2011


Wij mannen zijn het spuug en spuugzat. Onze vrouwen gaan nog spijt krijgen dat ze het boek in onze schoen hebben gestopt. Wij gaan dit boek heel goed lezen. Het wordt trouwens ons laatste boek, want echte mannen lezen geen boeken meer. Wij hakken bomen om of jagen op wild en eten dat rauw met onze echte vrienden. En drinken dat daarna met ons allen weg met bier, veel bier. En weer thuis pakken we nog even een voetbalwedstrijd op onze widescreen mee, of een lekker potje anale 3D-porno, met onze poten op het tafeltje. Zo! We doen het gewoon! En als moeder de vrouw langskomt hintend met een wapperende theedoek, windt ons dat alleen maar op, gluren we over ons 3D-brilletje heen, en mompelen we: Dag geile gleuf. Als dit klaar is, kom ik jou een beurt geven. Als ze met een stofzuiger aan komt zetten, willen we daar alleen maar onze kleine John in stoppen. Stofzuigen? Ja, hallo. Wij echte mannen zuigen geen stof. Dat heeft gewoon met de natuur te maken. Wij willen jagen, beschermen, kieren, zuipen. Als we thuiskomen van onze echte mannenbieravond na de jacht, verwachten, nee: eisen we dat moeder de vrouw de grot heeft opgeruimd. En als we die acht liter bier kwijt willen, dan waggelen we naar de wc, laten de deur gewoon op een vette kier staan, gaan niet zitten maar ritsen onze gulp open, floepen Kleine John eruit en laten het gewoon klateren. Kan ons het schelen! Echte mannen pissen staand. Wij hebben het alleenrecht op staand pissen, en geen penisnijdige vrouw neemt ons dat af! En of we de bril omhoog doen, maken we ook zelf wel uit! Misschien doen we dat pas halverwege! Wij zijn jagers! Veroveraars! Heer en meesters in ons eigen domein! Wij laten ons niet commanderen!

Daar komt moeder de vrouw al aan. Ik weet wat ze gaat zeggen: Mèmèmè. We zouden gaan zitten bij het plassen, John. Ha! Ze weet nog niet dat ik tegenwoordig een echte man ben. Een knal voor haar kop kan ze krijgen. Een ram voor haar bakkes met mijn echtemannenboek. Dat vindt ze nog lekker ook, onderworpen zijn door een vent met overal haar en ballen. Mag ik in mijn eigen huis zelf nog bepalen hoe ik plas? Daar komt ze al. Ik repeteer mijn tekst; je reinste Shakespeare. John, we hadden toch afgesproken dat je gaat zitten bij het plassen, zucht ze, voorspelbaar wijf. Echte mannen plassen staand, schat, lal ik lazarus, half achterom kijkend, uitkijkend dat ik niet omval. Mijn straal, bezig aan zijn zesde liter, draait gewillig met me mee.
Ze kijkt me aan; kijkt naar omlaag. Prima, schatje. Als je maar weet dat echte mannen ook de plee boenen als ze klaar zijn. Ze duwt een wc-borstel en een doekje in mijn vrije hand. En vergeet de vloer niet, zegt ze vuil.
Ik kijk omlaag. Ach, eigenlijk heeft ze wel een punt.

28 oktober 2011

Bezat was diefsteel


Hier om de hoek stond jarenlang een boekenkast op straat. Of een boekenkast.... het was eigenlijk een openluchtzelfbedieningsweggeefboekwinkel. Er hing een stukje doorzichtig plastic voor tegen de regen, en dat was alles.
Hoe werkte het? Uitstekend, en dat drie jaar lang. Je mocht er boeken inzetten, en je mocht er boeken uithalen. Geen regels, geen niks, geen niemand. En denk maar niet dat er dus alleen maar ouwe troep in stond. Ik heb er prachtige boeken uitgehaald.
Maar omdat een openluchtzelfbedieningsweggeefboekwinkel het beste in je naar boven haalt, heb ik er ook prachtige boeken in teruggezet. Nog wel meer zelfs dan ik eruit haalde, want hier in huis hebben we een chronisch boekenoverschot, dat met de openluchtzelfbedieningsweggeefboekwinkel heel aardig valt te bestrijden.

De openluchtzelfbedieningsweggeefboekwinkel was een initiatief van een paar ouderwetse ambachtelijke krakers. Ik noem ze maar even zo; in deze beroepsgroep loopt tegenwoordig ook een hoop tuig rond, die de goede naam van het vak naar beneden haalt. De krakers die de openluchtzelfbedieningsweggeefboekwinkel hebben opgezet echter, zijn de krakers die ertoe doen, de krakers die het verschil maken, met hun mengeling van gedrevenheid, idealisme, en superieure handigheid.

Deze goede krakers moeten nu weg, maar hun kast, die enorm populair is in de wijde omtrek, daarvoor lijkt een oplossing te zijn gevonden.
Ik wil hen hartelijk bedanken en wens hen succes met het vinden van een nieuwe woning!

klikken om groter te maken

11 augustus 2011

Giftrip Europa




Terwijl ik uitrust van een hektisch jaar, is mijn onvermoeibare vriend en collega SpookvanOde op studiereis. Aan zijn opmerkelijke resultaten in zijn vorige carriere als chemisch expert bij de forenzische afdeling bij Interpol heeft hij een plaatsje in de bus weten te bemachtigen. Hij heeft zich er erg op verheugd, ondanks dat het netwerk van internationale gifmengers nog niet definitief onthuld is, en het studiereisje niet van gevaren ontbloot lijkt.

Zijn fotoverslag is hier te lezen.


28 juli 2011

Bedankt, Joost! Bedankt, M.!



(klik om groter te maken)


oud briefje

Bovenstaand briefje werd in 1920 geschreven door P. Bouwman. Het betreft een verzoek aan de pastoor om een dienst te houden ter ere van zijn moeder, die zoveel jaren geleden gestorven is. Op het origineel is te zien dat P. sommige woorden of zinnen eerst met potlood schreef, en ze daarna met inkt overtrok. Er zitten veel spelfouten in; woorden zijn vaak min of meer fonetisch opgeschreven. P. kende bijvoorbeeld het woord parochie wel, maar kijk maar eens wat hij er van maakte. Die onbeholpenheid verschaft met het zichtbare geploeter een meerwaarde aan de ontroerende boodschap.

Misschien vond de pastoor tot wie het was gericht dat ook wel, want hij bewaarde dit stukje papier in deel 1 van een editie van de complete werken van Vondel, die hij bezat.







Die complete werken kwamen later terecht bij mijn oom, die als kapelaan en schriftgeleerde verbonden was aan de parochie De Liefde aan de Da Costakade, waartoe ook de gelijknamige prachtige Cuyperskerk behoorde. Zoek hem niet, want hij is inmiddels gesloopt wegens gebrek aan klandizie. Nadat mijn oom begin jaren tachtig was overleden, kwam Vondel bij mij terecht. Het duurde vervolgens nog twee jaar voor ik het briefje ontdekte.


Jammer dat ik die complete editie later aan een vriend heb geschonken die zo'n rij oude boeken wel intellectueel vond staan in zijn boekenkast, want anders had ik hem aan mijn collega M. gegeven.
M. weet veel over Nederlands vermaardste kousenverkoper (een paar zijden kousen ging over de toonbank voor 16 piek), en leest hem ook echt. Ze kan erg beeldend vertellen over Vondel en het Amsterdam van Vondel, een beetje zoals Geert Mak dat kan, maar dan nog net iets beeldender en spontaner. Is dat genoeg om iemand 15 dikke delen Vondel te hebben willen schenken? Zeker niet. Niet voor mij. Maar ze is ook erg aardig en leuk, en dat had met gemak de doorslag gegeven. Helaas! Deze complete Vondel staat dus al in iemand anders zijn boekenkast te verkommeren.


blog van een ambtenaar

M. denkt dat ik haar in de maling neem als ik zeg dat ik veel van haar heb geleerd met betrekking tot het schrijven van deze blog. Maar dat is niet zo. Ik neem nooit mensen in de maling, tenzij ze er om vragen.
Allereerst is daar haar waardevolle tip over plagiaat. Zij was net klaar met de 23 dingen-cursus toen ik eraan begon, en ik mocht haar blog lezen. Ze zei: "ik ga hem binnenkort weghalen hoor. Straks pleegt iemand nog plagiaat."

Plagiaat, dat vond ik een heel erg goed idee! Ik heb haar blog dus snel gedownload, net op tijd eigenlijk. Zo zou ik, mocht de cursus me gaan tegenstaan of ik andere dingen aan mijn kop krijgen, toch eenvoudig aan de opdrachten kunnen voldoen. Hier en daar een zinnetje omgooien: dat moest genoeg zijn.
Verspilde moeite, zou later blijken, en echt niet omdat haar blog niet goed genoeg was om te plagiëren. Maar laat ik niet op de geschiedenis vooruitlopen.

In het begin van de cursus pakte ik het economisch aan: niet meer woorden schrijven dan nodig was. Op het Amsterland-forum stelde ik voor om de Twitter-norm van maximaal 140 tekens aan te houden bij het schrijven van een blog-artikel. Op het forum zelf werd dit voorstel afgekeurd, men sprak er zelfs schande van, maar mijn privé-mailbox raakte bijkans verstopt van de adhesiebetuigingen.

Dat bij elkaar tikken van die bondige stukjes voelde wel erg aan als het voldoen aan een dagelijkse plicht. Het liet al snel een onbevredigd gevoel achter, een klein knagend gaatje in mijn gemoed. Net op het moment dat ik erover dacht om het bijltje er bij neer te gooien, arrangeerde de Voorzienigheid een toevallige ontmoeting tussen M. en mij in de krochten van het uitgestrekte ODE.

"Die zinnetjes van jou", zei ze op de haar typerende wijze, zonder omhaal en rechtstreeks doordringend tot de kern, "die stukjes, die leest toch niemand? Daar lusten de honden toch geen brood van? Ik dacht dat jij het creatieve type was. Nou, daar merk ik niks van hoor. Het lijkt wel alsof jij alleen maar aan een dagelijkse plicht wil voldoen met die paar woordjes per opdracht."
Van mijn stuk gebracht stamelde ik een tegenwerping. "Eh.... ja... dat heb je wel vaker met dingen die moeten...."
Ze onderbrak me. "Zorg dan dat niet moet wat je doet! Een blog is geen papier of zo, dat opgaat! Schrijf toch eens wat langere stukken, en ook wat meeslepender svp. Je bent toch geen ambtenaar?"
"Nee, verkoper in een kousenwinkel", wilde ik nog al te snedig antwoorden, maar ze was al weer weg.

Ja ja, dacht ik wrang, ambtenaren doen het nooit goed, maar waar zouden we zijn zonder ambtenaren? Zelfs Vondel liep er al over te zeiken: Men bezight ambtenaers, doch mag er niet op bouwen.



droom

Toch had M. een snaar geraakt. Dat merkte ik toen ik die nacht in mijn bedje lag te woelen. Zorg dan dat niet moet wat je doet! Zorg dan dat niet moet wat je doet! Haar stem echode door mijn hoofd. Toen ik eindelijk in slaap viel, verscheen de oude Vondel in de eerste de beste droom. Hij kwam zo uit een gat in de hemel vallen. Hij liep met een stok, maar zag er nog bijzonder kras uit. In zijn andere hand hield hij een klein zilveren trompetje, waar hij een oorverdovende riedel op blies. Ik rende weg, want hij liet zijn feesttoeter zakken en hief een vinger op, dus hij was ongetwijfeld gekomen om er de een of andere calvinistische boodschap in te drammen. Maar hoe hard ik ook holde, de hoogbejaarde hield me ondanks zijn trage tred met gemak bij. Ik werd moe, en mijn voeten bleven steeds meer aan de grond plakken. Ik draaide me om toen ik niet meer verder kon. Laat de boodschap maar komen, Joost, murmelde ik vermoeid.
Daar was hij al. Hij had een flinke grijze baard, en in zijn ogen flakkerde het vuur van zijn passie. Eerst blies hij weer even op zijn trompetje. Ik wilde mijn oren dichthouden, maar mijn armen waren helemaal slap geworden. Daar ging zijn vinger al omhoog. Ik deinsde achteruit. Vermanend sprak hij:

Waer de nootdwang heerscht, verliest de deught haer stof.
Waer 't menschelijck geslacht veranderloos, hoe zouden
De deughden haeren glans en kroon en loon behouden!


Ach ja, citeren uit eigen werk, zo kon ik het ook. Ik herkende de zojuist uitgesproken woorden heus wel. Die had hij niet ter plekke bedacht. Nee, hij had ze gejat uit zijn eigen merkwaardige theologische werkje Bespiegelingen van Godts eigenschappen, waarin hij een nep-brainteaser opwerpt over de vrije wil. Nootdwang trouwens, dat is ouderwets voor dwang van buiten.
Ik lachte hem uit. "Bedenk eens wat nieuws, Joost!" spotte ik. Hij hief zijn stok om mij te slaan. Ik werd wakker op het moment dat het hout mijn schedel raakte.
Roerloos lag ik in bed. Ik herhaalde Vondels preek. Het ging natuurlijk alleen om het eerste zinnetje. Die andere twee had hij er alleen bijgezegd omdat het anders wat kort was geweest. Het liefst had hij die hele Bespiegelingen van Godts eigenschappen opgedreund, maar dat was hem nooit in één droom gelukt. Die ene zin gaf wel te denken trouwens. Eigenlijk was ik het er wel mee eens.
De vrije wil bloeit op daar waar zij zich onttrekt aan dwang, dat was ook mijn eigen ervaring. En in haar kielzog sleurt ze daadkracht en creativiteit met zich mee, die loskomen en hun energie vrijgeven.

Zorg dan dat niet moet wat je doet!

Het was alsof er een lichtschakelaar werd omgedraaid, toen deze woorden als een olievlek van vrije associatie kwamen bovendrijven. Alles kwam samen. De hemel sloot zich weer. Ik zweefde een meter boven mijn bed, omgeven door een rode gloed. En ik begreep.

De volgende ochtend produceerde ik voor het eerst een blogstuk dat geen huiswerkopdracht was. Niemand had erom gevraagd. Ik schreef het uit vrije wil. Er was geen nooddwang mee gemoeid. Het kostte geen moeite. Het moest niet, maar ik deed het toch. En het was lekker.


bevrijd

Vanaf dat moment voelde ik me bevrijd. Bevrijd van de last om te vinden dat je moet weten waar je het allemaal voor doet. Ik wist het niet! Het kon me niet schelen! Vroeger had ik meestal opdrachtgevers gehad die van mij artikelen of verhalen verlangden van een bepaalde lengte, of met een bepaalde strekking en inhoud, en binnen een bepaalde tijd. Dat was me steeds meer gaan tegenstaan; het smoorde de vrijheid en dus de fantasie.
Maar nu waren er geen opdrachtgevers meer. Er was geen afgesproken lengte meer. Er was geen deadline meer. Schrijven ging nu vanzelf; ik hoefde met niemand rekening te houden; zelfs niet met mijn lezers! En aan inspiratie ook geen gebrek.

M. en Vondel hadden mij dat aangereikt. M. heeft een goed psychologisch inzicht. Zij weet dat je iemand niet de hemel in moet prijzen. Maar een beetje aanmoedigen mag. "Leuk stuk, mag nog best wat langer!"riep ze laatst over een zeer uitgebreid blogsel dat handelde over Rembrandt's uitzicht vanaf zijn atelier aan de Bloemgracht, en de invloed daarvan op zijn meesterwerk De samenzwering van Claudius Civilis .
Dat is heel aardig, en ik doe nu echt mijn best. De tijd dat alles op een A-viertje moest passen, is definitief voorbij.


naschrift

Toen ik het ontroerende briefje van P. Bouwman aan de pastoor erbij pakte om hem te scannen voor dit stuk, viel me opeens een geschreven tekst op die bovenaan op de achterzijde was gepriegeld met een zacht rooms-katholiek potlood. Het was vrijwel onzichtbaar wat er stond, zo had de tand des tijds aan de letters gevreten. Maar door deze tekst ook te scannen en met Photoshop te verscherpen, kon ik de volgende zinnen ontcijferen:

(klik om groter te maken)


Nu berst een bron van blijschap uit onze aders,
Op ’t klinken van de zilvre Vreêtrompet


Dat was kras. Gelukkig kende ik mijn klassiekers. Deze zinnen kwamen uit een aangrijpend gedicht dat Vondel een paar jaar na de dood van zijn vrouw Maeyken schreef. Dit gedicht bestaat uit twee delen: een klaagzang en een lofzang. Vondel was in een diepe put terecht gekomen na de dood van zijn vrouw en van een paar van zijn kinderen in voorgaande jaren. Hij vermant zich, zo schrijft hij, en poogt aarzelend weer uit die put te kruipen. Maar de hernieuwde confrontatie met de hectiek van het dagelijkse leven jaagt hem angst aan. Moedeloos wil hij zich weer in de put laten glijden, maar op dat cruciale moment verschijnt er een engel, althans zo beschrijft hij dit in het gedicht, dat overigens maar deels bewaard is gebleven. Die engel heeft een allegorische trompet vervaardigd uit het zuiverste onschuldige zilver, waarmee hij Vondel weer levenslust inblaast, genoeg om hem definitief uit de put te doen kruipen. Theatraal geeft Vondel, aan de put ontsnapt, uiting aan blijdschap:

Nu berst een bron van blijschap uit onze aders,
Op ’t klinken van de zilvre Vreêtrompet


Dan zijn we rond. Wat dat trompettencitaat op het briefje doet, zal wel altijd onduidelijk blijven. Maar ik heb besloten om Vondel te vergeven voor de enorme herrie die hij maakte in mijn droom.

20 juli 2011

De professionele bibliothecaris

Zat ik laatst in een cursus. Of training, zoals het ook wel wordt genoemd. We werden getraind op professionaliteit. Professionaliteit van een bibliothecaris, dat rustte natuurlijk op weten waar je iets kon vinden, maar toch vooral op uitstraling, representativiteit, bereikbaarheid, aanwezigheid in de omgeving van de balie, niet voor eigen gewin gaan, het uitdragen van de waardigheid van het vak. In de trainster herkende ik de inmiddels wat uitgebluste mevrouw Kortweg, voormalig voorzitster van de Vereniging ter Uitbanning van Papier, die ons jaren geleden al had voorgelicht over de geneugten van de papierloze flexplex. Verslag van onze eerdere ontmoeting is hier en hier en hier te vinden. Inmiddels heette ze mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Haar huwelijk was kennelijk op de klippen gelopen, en wij konden alleen raden waarom.

"Prrrrrofessionaliteit", riep ze, "waaraan herkennen wij de prrrro-fesss-sssio-nele Em Ie Deër?" Met haar dwingende stijl hield ze ons goed bij de les, net zolang als nodig was om het rijtje uit ons te persen dat ze ook op haar spiekbriefje had staan.
So far, so good. De training had een hoog déjà vu-gehalte, en kon gemakkelijk op de routine worden uitgezeten. Maar toen gebeurde er iets opmerkelijks.
Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick verlangde van ons allemaal een voorbeeld van onze professionaliteit, en dit leverde de voorspelbare verhalen op. Totdat de beurt was aan een wat oudere collega van me, ik noem hem hier Theo Pahlplatz. Hij werkte al zeker twintig jaar in de OBA, en stond bekend om zijn trage ouderwetse degelijkheid. Theo zei het volgende, en ik parafraseer:

"Ik weet sinds een paar maanden eigenlijk niet zo goed wat dat inhoudt: professionaliteit, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. De dag na Pinksteren was ik een klant aan het helpen. Hij had een stukje koormuziek nodig: de Trois Chansons de Charles d'Orleans van Debussy. Volgens de catalogus stond het in het magazijn, dus ik vroeg het op. Maar ze konden het niet vinden. Heel begrijpelijk, want SISO is een hel. Tenminste voor bladmuziek.


Ik ging dus zelf naar beneden om het te zoeken; ik hoopte dat ze er overheen hadden gekeken. De klant had gelukkig wel tijd, het was een aardig heerschap.
Maar na een kwartier kwam ik met lege handen terug.
Nu wil het geval dat sommige bladmuziek die in het magazijn hoort te staan, toch tussen de bovengrondse collectie staat. Ik legde de situatie uit, en samen begonnen we de 788 punt 561 in de open collectie te doorzoeken."




Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick onderbrak hem. "Een professionele houding, Theo. Je volgt alle stappen op een logische volgorde, en geeft de client voortdurend feedback."

"Maar dat is het nog niet, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick", ging Theo verder. "We waren wel een kwartier bezig met de 788 punt 561, want het is een grote rubriek. Mijn klant liet toen pas doorschemeren dat het vinden van het werk voor hem van enorm groot belang was. Hij bleek de dirigent van een koor, dat zou optreden bij de een of andere herdenking waar dit stuk een belangrijke rol speelde. Hij was al langs geweest bij het conservatorium, maar daar bleek het onvindbaar. Bleef ons exemplaar over, het enige dat er in heel Nederland nog bestond. Ik baalde vreselijk. We ploegden daarna samen ook nog de 788 punt 571 en de 788 punt 581 door, want daartussen raakt de 788 punt 561 nog wel eens verzeild."

"Een uitstekende professionele houding", verklaarde mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. "En hoe is het afgelopen?"

"We hadden alles doorzocht, maar het was tevergeefs. Het heerschap bedankte me beleefd, en hoewel hij geen spier vertrok, zag ik dat hij de wanhoop nabij was. Hij zei dat hij wel wat anders zou vinden om uit te voeren, maar dit stuk van Debussy was gewoon het enige juiste; dat wist hij en dat wist ik. Hij vertrok, want hij had nog een trein te halen.
Zonder hoop bleef ik nog wat doorzoeken in belendende rubrieken. Het was gelukkig een rustige ochtend.
Opeens had ik het stuk in mijn hand. Het was verzeild geraakt in een nog iets grotere partituur, een opera-uittreksel, in de 788 punt 71 dus, wel een kast verder. Stom toeval dat ik het had gevonden. Ik geloofde mijn ogen niet, maar zette het meteen op een lopen, met het koorwerk in de hand. IK sprong bijna de roltrappen af, vier verdiepingen naar beneden. Ik schreeuwde naar een paar mensen dat ze opzij moesten gaan. Mijn bedrijfskleding hinderde wat, dus ik trok het jasje uit waar ook de diensttelefoon inzat, gooide het opzij, en rende door de uitgang naar buiten. Ik hoorde het alarm afgaan, maar bleef doorhollen richting Centraal Station. Drie, vierhonderd meter. Ik kwam aan bij het station; bleef om me heen kijken of ik hem zag. Leiden, had hij gezegd. Ik zocht het perron op, en kwam bij de trein terecht. Die stond op het punt om te vertrekken. Zou mijn klant al binnen zijn?
Ik waagde het erop. Ik dook naar binnen en begon de trein te doorzoeken.
Mijn hart ging vreselijk te keer. Ik vroeg me af of dit soms mijn laatste werkdag zou zijn.
En toen zag ik hem, al een paar coupé's verder. Hij zat daar bij het raam en sloeg net een map met papieren open. Er kwam meteen een enorme rust over me heen. Ik ging tegenover hem zitten. Meneer, hijgde ik, Trois Chansons de Charles d'Orleans. Hij stond helemaal verkeerd.

Mijn klant was bijzonder verbaasd. Hij keek naar me, en vroeg: Hoe regelen we dit? Ik heb hem immers niet geleend.
"Opeens kon het me allemaal niets meer schelen, mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Neemt u hem maar mee, zei ik, en als u ermee klaar bent, brengt u hem weer terug.
Het heerschap keek me aan. Zo wil niemand worden aangekeken! Hij keek dwars door me heen; het leek wel een uur te duren. Hij trok zijn portemonnee, en haalde er vier euro uit. Hier, meneer, zei hij, koopt u hier een lekker koud pilsje van.
"Dat was mijn eer te na. Excuses meneer, maar dat kan ik niet aannemen, antwoordde ik.
Maar de klant drong aan. Doe het dan alleen om mij nóg een plezier te doen, en drinkt u hem op mijn gezondheid."

"Wat heb je gedaan?" fluisterde mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick.
"Ik heb het aangenomen om hem een plezier te doen", zei Theo. "Het geld ligt nog op de schoorsteenmantel, want ik ben niet zo'n uitgaanstype. Maar ik ga het beslist doen. Dat heb ik hem beloofd."
Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick zweeg. Het was muisstil in de vergaderruimte waar we zaten.

"Er is nog iets", stamelde Theo, alsof hij zich schaamde. "Eergisteren is er een enveloppe op de bibliotheek bezorgd, gericht aan de muziekbibliothecaris. Niemand wist voor wie hij bestemd was, want we hebben hier geen vaste werkplekken meer, om vastroesten te voorkomen. Maar toen we eenmaal de inhoud hadden bekeken, wist ik het wel. Er zaten een bedankbriefje in en twee kaartjes voor de uitvoering van het werk van Debussy. Ik ben maar alleen, maar ik bedenk er wel wat op."


Er viel me iets op aan mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Iets ondefinieerbaars was veranderd aan haar ongenaakbare houding. Ze was getroffen door Theo en door zijn verhaal. Was ze tot nog toe tamelijk dominant aanwezig geweest, haar gezicht ontspande zich nu. Ze werd een vrouw. Haar ogen vertoonden een bijna vertederende kwetsbaarheid; samen met haar mond gaf ze vluchtig een heel scala aan emoties weer. Haar pupillen leken te drijven in grote lauw-warme vijvers. Haar lippen zwollen op en kleurden rood. Ze deed haar haarbandje af en schudde het hoofd.




"Mevrouw Brewer van Vrijenes Slupick. Ik weet het niet meer. Ik draai al heel wat jaartjes mee. Vroeger hadden we het nooit over professionaliteit. Je deed gewoon alles wat je kon om je klant te helpen. Dat lijkt nu helemaal niet meer belangrijk. Vindt u dat ik professioneel heb gehandeld?"

De woorden die onze trainster vervolgens sprak, zal ik nooit vergeten. Zo gesproken buiten haar rol, zo menselijk, zo ontvankelijk voor gevoel.
"Ik weet het niet zeker, Theo", aarzelde ze, "maar ik wilde dat ik jouw klant was geweest."

Na afloop van de training bleef Theo nog wat treuzelen. Ik sprak hem later. "Mooi verhaal, Theo. Maar wat was dat nou na afloop?"
Theo bloosde licht. "Ik heb haar gevraagd of ze meegaat naar de uitvoering. En ze heeft ja gezegd."

17 juli 2011

DUEL TUSSEN EEN TAMBOERIJNENVERKOPER EN EEN LEFGOZERTJE

De eerste jaren in Wenen verdiende Beethoven aanvankelijk een centje bij met duelleren. Niet met de degen maar met de piano, want hij had een heel aardige pingel. De adellijke dames en heren stelden hun salons ter beschikking voor zulke improvisatieduels, en sponsorden pianisten naar hun keuze. Beethoven, 22 jaar oud, vond het van de ene kant vernederend om als prijsstier op te treden, maar van de andere kant was het een mooie gelegenheid om te laten zien wat hij kon. En al had hij, aangeraakt door de geest van de Verlichting, wel wat principiele bezwaren tegen de adel, hun geld kon hij goed gebruiken.


De jonge componist was een opvallende verschijning in de salons. Hij gedroeg zich onhandig en lomp, en zijn manieren lieten te wensen over. Maar per slot was hij ook afkomstig uit het Duitse provincieplaatsje Bonn. Met een wat gedrongen gestalte en opmerkzame, donkere oogjes had hij wel iets weg van Rousseau's homme sauvage, de ongeslepen natuurmens met de nog onbedorven inborst. En bijzonder welbespraakt was hij weliswaar niet, maar kijk eens wat hij met zijn handen kon! Weliswaar vertoonde hij achter de piano een bizarre fantasie die met grote regelmaat op het randje van het onbetamelijke balanceerde, maar hij was nog jong en had ook door zijn eenvoudige afkomst nog veel te leren. Ja, vooral de dames hadden heimelijk een zwak voor de onbehouwen Duitser.


Op een dag arriveerde een van Europa's bekendste pianovirtuozen in Wenen. Het was de in Berlijn geboren zwerver Daniel Steibelt, een paar jaar ouder dan Ludwig. Ze troffen elkaar bij toeval in de salon van Graaf Fries, waar Beethoven zijn nieuwe trio uitvoerde. Steibelt vond het werk maar zo-zo, dat was onder het dunne laagje beleefdheid heel goed te merken. Op zijn beurt speelde hij zijn nieuwe kwintet, een werk dat bijna uit zijn voegen barstte van de goede smaak, wat hem veel applaus opleverde, en improviseerde daarna op een thema daaruit. Daarbij maakten vooral zijn lage tremolo's een geweldige indruk. Als woeste onweersbuien doken ze plotseling op, om vervolgens weg te sterven. Zulke tremolo's waren een noviteit en vereiste een enorme techniek op de piano's van die tijd. De heren in het gezelschap knikten goedkeurend en applaudisseerden soms; enkele dames bezweken haast onder dit romantische geweld.
Stinkend jaloers op het succes van zijn rivaal gooide Beethoven de handdoek in de ring, en liet het erbij voor die avond.


Een week later kwamen ze elkaar weer tegen, opnieuw bij Graaf Fries. Steibelt voerde van achter de piano nu een ander kwintet uit met vier strijkers. Daarna begon hij aan een fantasie voor piano solo. De prachtige introductie, nu eens stormachtig, dan weer lyrisch, mondde tot ieders stomme verbazing op onnavolgbare wijze uit in een thema uit Beethoven's trio van de vorige week, waar Steibelt een serie half geïmproviseerde variaties achteraan speelde. Opnieuw liet hij de piano ronken met zijn onderaardse tremolo's.
De toehoorders klapten luid, maar Beethoven voelde zich vernederd dat zijn eigen muziek zo was gekaapt door deze kunstenmaker, en kookte inwendig van woede. De paar vrienden die hij had praatten echter op hem in, en het gelukte hen om hem te bewegen tot een muzikale revanche. Ludwig kon trouwens moeilijk anders. Blijven zitten zou hebben betekend dat hij zijn meerdere had erkend. Met een onbeheerst gebaar schoof hij zijn stoel naar achteren; de poten snerpten over de marmeren vloer. Het werd meteen stil, want de lucht van rivaliteit was niemand ontgaan.


Met grote stappen beende Beethoven naar de piano. In een impuls greep hij onderweg de cellopartij die er nog stond van Steibelts kwintet, liep naar de piano, en kwakte de partij demonstratief ondersteboven op de lessenaar. Hij ging zitten, en na een paar tellen naar de laatste maten hebben gekeken die nu ondersteboven links bovenaan stonden, begon hij deze te spelen. Natuurlijk was er geen sprake van een melodie, maar toen Beethoven twee maten had gespeeld en dit merkwaardige thema ook had herhaald, begon hij erop te variëren. Klonk er aanvankelijk nog besmuikt gelach, al snel werd het muisstil. Op het geluid van de piano na dan.
Beethoven haalde alles uit de kast. Aan dat stukje non-muziek - we zouden het nu atonaal noemen - wist hij nu eens de lieflijkste variatie te ontlokken, dan weer klonk er met een bulderend sarcasme een thema uit Steibelts kwintet, echter verhaspeld tot een platgeslagen staccato.



Meedogenloos kwelde Beethoven zijn toehoorders. Improviseerde hij een lyrische variatie, die de gevoelens van de aanwezige dames en heren tot grote vervoering bracht, op het moment dat sommigen de tranen in de ogen stond, tapte hij plotseling uit een heel ander vaatje en liet hij de variatie veranderen in een bekend kinderliedje, dat hij geoctaveerd en snoeihard speelde.
Het was een wreed spel dat Beethoven speelde. Het tartte alle geschreven en ongeschreven wetten over muzikale esthetiek. Tegelijk was het van een duizelingwekkende virtuositeit, daar konden de geoefende oren niet omheen.

Steibelt ondertussen was wit weggetrokken. Zwijgend hoorde hij toe hoe zijn rivaal niet alleen technisch de vloer met hem aanveegde, maar hem ook opzettelijk vernederde. Toen Beethoven ook nog eens Steibelts handelsmerk, de lage tremolo, tot verbijstering van de toeschouwers aanvankelijk perfect imiteerde maar er gaandeweg een groteske karikatuur van maakte, met wilde armgebaren en zijn lichaam overdreven omhoog en omlaag bewegend, en met een pathos dat onder zijn eigen gewicht bezweek, kon Steibelt het niet meer aanhoren.
Opeens stond hij op, en riep: Genoeg! Hij beende de zaal uit en liep rechtstreeks door naar de stallen, waar hij het zadel op zijn paard gooide en spoorslags uit Wenen vertrok, om er nooit meer terug te keren.


Het verhaal van de smadelijke afgang reisde hem echter achterna, en weldra kon hij geen stap meer in een salon waar ook in Europa zetten zonder hiermee te worden geconfronteerd. Een jaar na het pianoduel was Daniel Steibelt gestopt met zijn broodspelerij.

We hoeven echter geen medelijden met hem te hebben. Steibelt had een fijne neus voor handel. Vol overgave stortte hij zich in de tamboerijnenbusiness. Hierin vergaarde hij een fortuin. Hij kreeg vier kinderen, drie jongens en een meisje, en leefde nog lang en gelukkig.

En Beethoven? Zijn naam als pianist waar niemand omheen kon was definitief gevestigd. Het lot, wreed in zijn onverschilligheid, zou enkele jaren later echter anders beschikken.

10 juli 2011

#23 Evalueer wat je in de afgelopen tijd hebt geleerd



Geweldig project, de cursus waarvan we nu het einde zien. Coach Dimitar, bedankt voor al je tijd, energie en passie die je erin gestoken hebt! Werkgever, bedankt voor het faciliteren van dit bijzondere richtinggevende project!

Ach, die drieentwintig dingen, die kende ik wel al zo’n beetje, daar zaten voor mij weinig verrassingen bij. Voor vrijwel elke toepassing had ik me in het verleden al eens geregistreerd, zo bleek. In sommige dingen zie ik nu meer mogelijkheden dan destijds. Google Docs bijvoorbeeld, echt handig die mogelijkheid tot het delen van documenten. Twitter, de razend populaire sociale woordenwolk die samen met voetbal voorziet in de eerste levensbehoeften van zowel intellectuelen als randdebielen, heeft ook meer mogelijkheden dan ik aanvankelijk dacht: niet door de kwaliteit maar door de kwantiteit. Mijn werkgever heeft dat ook ontdekt. Je gebruikt wat je klanten gebruiken, daarmee leren zij jou kennen en jij hen.
Verder heb ik, aangestoken door een venijnig 23 dingen-virus dat in ODE rondwaart, van de week mijn morsemachine uit de IJzertijd ingeruild voor een (android) smartphone van 200 min 23 euro, waarin al die drieentwintig dingen, en nog drieëntwintigduizend andere, samenkomen. Het zou mij geen moeite kosten om een 23-app-cursus uit de grond te stampen.

Probleem zou zijn dat nieuwsgierige aapjes zo’n cursus niet nodig hebben, omdat ze het zelf allemaal wel ontdekken, en dat degenen die niet nieuwsgierig genoeg zijn, dat ook met een cursus niet in voldoende mate zullen worden om zelf verder op onderzoek te gaan, uitzonderingen daargelaten.



Dat is dan meteen mijn wat pessimistische conclusie voor wat betreft de 23 dingen-cursus. Het gaat natuurlijk helemaal niet om die drieentwintig dingen zelf, maar om het masseren van je inzichten aangaande de plaats en de functie van de bibliotheek in onze snel veranderende wereld. En het gaat om het leren meedeinen op de golven van de revolutie die ons met rasse schreden in het informatietijdperk brengt, een grillige revolutie, zoals alle revoluties, en waarvan de afloop vooralsnog ongekend blijft. Onze core business, het verspreiden en beschikbaar maken van informatie, maakt dit tot onze revolutie. Blijven we aan de kant toekijken, dan zijn het straks onze koppen die gaan rollen.
Drieëntwintig dingen-cursisten: ding 23 was niet het eindpunt, maar is een beginpunt. De cursus was slechts een warming up voor de dingen die komen gaan!



Het is dus evident dat de bieb mee zal moeten gaan in de ontwikkelingen, wil ze haar bestaansrecht behouden. Het gaat me aan het hart, maar met een kast vol boeken alleen verlies je de strijd om de aandacht van de verwende consument, en uiteindelijk ook die van de subsidiegever.





Het 23 dingen-project én de filmcursussen aan diverse allochtone groeperingen die ik in opdracht van de OBA de afgelopen twee jaar heb gegeven, hebben me ertoe aangezet om na te denken over de toekomst van de bibliotheek.
Mijn aanbevelingen, in mijn hoedanigheid van adviseur in dienst van de OBA in het algemeen en van het ODE in het bijzonder, zijn de volgende.

Maak jezelf onmisbaar. Zoek, nog meer dan nu het geval is, contact met organisaties waarmee we - al dan niet ad hoc - gedeelde belangen hebben, en werk daar samen aan. Zorg dat je verweven raakt met deze organisaties.

Sta aan de wieg van ieder pasgeboren kind. Hoe jonger de klanten die je aan je weet te binden, hoe solider je toekomst.

Steek meer energie in onderwijs en in contacten met scholen. Onderwijs is de enige zuil waarop nog onverkort de oorspronkelijke doelstelling van de bibliotheek als de faciliteur van informatie van toepassing is. Onderwijs is de basis van alles, en bovendien lopen hier onze potentiële nieuwe klanten rond. Maak het scholen ook niet meer moeilijk om toegang te krijgen tot wat wij ze te bieden hebben, maar overleg hoe wij hen van dienst kunnen zijn. De laatste jaren hebben we veel goodwill verloren door het opwerpen van allerlei bureaucratische, organisatorische en financiele obstakels. Hou ook in het achterhoofd dat er binnen de lokale Amsterdamse politiek een voortschrijdend inzicht plaatsvindt ten aanzien van het belang van onderwijs.

Luister naar je personeel, en geef ze een structurele mogelijkheid om met elkaar van gedachten te wisselen en voorstellen te doen. Doe ook echt iets met die voorstellen. Niet reageren is dodelijk voor de motivatie van de werknemer. Een Communicatieplein elke maand is een goed begin.

Experimenteer en durf op je bek te gaan. Als iemand in het bedrijf prikkelende of innovatieve ideeen ventileert, focus dan niet op alle denkbare bezwaren die er altijd wel te maken zijn, maar zie de potentie ervan en faciliteer de verwezenlijking. Dit werkt motiverend voor het personeel, en bestendigt het gevoel van een gemeenschappelijk belang. Maak de slogan Alles is mogelijk waar.

Wees technologisch laagdrempelig. Op dit moment staat de geringe mate waarin wij de baas zijn over onze eigen technologie hier en daar vernieuwing in de weg: het beheer van die technologie hebben we uit handen gegeven. Word weer baas over je eigen mogelijkheden en moedig medewerkers aan om er gebruik van te maken.

Wees spraakmakend. Zorg dat er over je wordt gepraat.

Wees een trendsetter. Loop niet achter de feiten aan, maar zorg dat de feiten achter jou aanlopen. De totstandkoming en het succes van het ODE laat zien dat dit niet te veel gevraagd is.

Verloochen je afkomst niet. Er is niks mis met die ouderwetse papieren boeken. Weersta de verleiding om ze te verwaarlozen. De bibliotheek wordt nog steeds beschouwd als beheerder van ons intellectuele erfgoed, en dat zal nog heel lang zo blijven. Een groot deel van de sympathie van de belastingbetaler en de subsidiegever ligt nog steeds daar.

05 juli 2011

#24 Zoek de klant..... en vind hem.




Goed, we moeten dus zorgen dat we meer leden krijgen, en zo niet, dan houdt alles op, dan valt het doek, dan is het schluß, dan is het einde verhaal, dan is het over en uit, dan staan we op straat, en vreten we voortaan uit 's lands staatsruif.
Maar waar haal je die zo snel vandaan, de mensen die staan te popelen om lid van ons te worden, maar dat alleen nog niet weten? Moeten we de slums van oud-west in, of gaan we folderen in nieuw-Zuid? Ronselen we willekeurige voorbijgangers? Of doen we eerst uitgebreid marktonderzoek om de kwantitatieve potentie van de diverse bevolkingssegmenten te onderwerpen aan variabelen als leeftijd, sekse, burgerlijke status en afkomst, alvorens middels een uitgekiende en vooral gepersonifieerde campagne de diverse targetgroepen aan te boren?


Ja! Is het antwoord! Dat doen we! Alles!
Maar we beginnen lekker dicht bij huis. Want het regent.
Ik woon en werk in het ODE, en met mij duizenden anderen. Tijdens drukke periodes zitten hele scholen en universiteiten zogenaamd te blokken voor hun proefwerken en tentamens. Zogenaamd, want voor de gediplomeerde Medewerker Informatie Dienstverlening is het een koud kunstje om uit te vissen wat zij werkelijk achter hun iPads, notebooks en Blackberries zitten te doen. Ze zitten te faceboeken! ze zitten te hyvezen! Ze zitten te twitteren!
Het spionage-tooltje dat de Medewerker Informatie Dienstverlening gebruikt om zijn klant te leren kennen is de OBAtweetzoekmachine. Je vindt hem hier.


De voorbeelden die ik in dit blogsel gebruik stammen alle uit een week waarin het studiejaar er voor studenten net opzit, terwijl middelbare scholieren nog een paar dagen vol proefwerken te gaan hebben. ODE zit er barstensvol mee, en zij zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de honderden tweets die er dagelijks worden verstuurd waarin de term OBA voorkomt, en die ook daadwerkelijk over ons gaan. Zoeken op bieb of bibliotheek of op slimme combinaties levert nog een groot aantal andere tweets op.


Het globale beeld dat bestudering van deze tweets oplevert (bloemlezing op aanvraag verkrijgbaar) is dat middelbare scholieren hier naartoe komen omdat ze zich thuis niet kunnen concentreren (zeggen ze), maar ze klagen tegelijk dat ze zich op ODE ook niet kunnen concentreren, omdat al hun vrienden hier rondlopen. Ze komen dus graag: om te zien en gezien te worden, en wie weet ook wel om hun proefwerken te stampen.


Hier ligt een grote groep potentiële leden voor het opscheppen. Ik heb wel een paar ideeën over hoe dit aan te pakken, maar die vallen buiten het bestek van deze letters.


In het vervolg op dit stuk, dat binnen enkele dagen zal verschijnen, licht uw dappere biblioblogger een tipje van de sluier en openbaart hij zijn plannen om De Drieentwintig Dingen naar u en de klant toe te brengen. Tevens legt hij uit hoe de OBA zelf een aantal ingebouwde organisatorische en technische beperkingen heeft die vernieuwing in de geest van De Drieentwintig Dingen regelmatig frustreert, of zelfs in de kiem smoort.

21 juni 2011

OP MIJN BEGRAFENIS






Sommige verhalen schrijven zichzelf. Ik zit laatst een blogstukje te tikken. Daarin beschrijf ik de waar gebeurde geschiedenis van een vent die in zijn pyjama, gezeten aan de keukentafel, een anekdote uit zijn eigen leven op papier zet. De hoofdpersoon in die anekdote kuiert door het Vondelpark. Hij kijkt naar de bankjes bij de vijver. Er loopt veel volk rond, want het is verrukkelijk zacht lenteweer. Hij kiest een bankje uit waar maar één persoon op zit, en neemt plaats op het uiteinde. Hij strekt zijn ledematen en kijkt om zich heen, genietend van het zonnetje. Terloops knikt hij naar de jonge jongen die een meter naast hem zit. Deze knikt terug, en wendt zijn blik weer naar de puzzel in zijn krant.

De vent in de pyjama neemt de laatste slok van zijn warme melk en tuurt op de keukenklok. Bijna half vijf. Hij zet een bord op tafel, haalt uit een plastic zak een boterham en gooit die van een afstand op het bord. Als hij de boterham vastpakt om hem te smeren, knijpt hij er eens in, en doet hem daarna alsnog terug in de zak. Hij ruimt alles op, knipt het keukenlicht uit waardoor het eerste ochtendgloren zichtbaar wordt, en gaat terug naar bed.

Ondertussen hangt de hoofdpersoon uit de anekdote minutenlang onbeweeglijk genietend op het bankje in zijn uitgestrekte houding, het gelaat naar boven gericht, de ogen gesloten. Dan haalt hij diep adem, gaat rechtop zitten, en pakt uit zijn tas een klein model notebook en een trommeltje.
Terwijl de notebook bezig is met opstarten, haalt hij het deksel van het blik. Er zit wat oud brood in. Hij scheurt een stukje van een boterham af en gooit dat in de richting van de dichtst bijzijnde eend, die een paar meter verderop ronddobbert.
De jongen gaat iets onderuit zitten. Samen kijken ze nu naar de eend, die op zijn dooie gemakje in de richting van het stukje brood drijft, maar het dan te veel moeite vindt om er de kant voor op te klimmen.
"Verwende beesten", zegt de man.
"Hebt u er wel jam op gedaan?" lacht de jongen.
De man schrijft wat op zijn laptop, onderbroken door lange pauzes waarin hij loom naar de eendjes kijkt. De jongen gaat verder met zijn puzzel.
"Chocola met dito vulling", zegt hij. "Zes letters. De laatste is een e."
"Kan niet", antwoordt de man. "Dan is het pure chocola."
Het blijft even stil. "Cryptogram", zegt de jongen, "het is een cryptogram. Geen kruiswoord."
"Oh." Beiden kijken peinzend voor zich uit.
Opeens gaat de man rechtop zitten, pakt zijn blik met oud brood en tikt tegen een woord op het deksel. De jongen leest hardop: "Droste. Dros-te. Past wel, maar ik snap hem niet."
"Het Droste-effect. Chocola met chocolade vulling."
De jongen begrijpt er niets van. De man legt uit wat het Droste-effect is, en waar het vandaan komt: een plaatje van een zuster die een op een dienblad een Droste-doos of blik houdt met daarop een plaatje van een zuster die...
De jongen denkt na. "Dus eigenlijk is dit ook een Droste-effect? Dat het antwoord op uw blikje staat?"
"Nee, dat is toeval."
De man tuurt naar het scherm van zijn notebook en draait dit na wat aarzelen naar zijn gesprekspartner toe."Dit zou je wél een Droste-effect kunnen noemen."
De jongen leest van het scherm:

Sommige verhalen schrijven zichzelf. Ik zit laatst een blogstukje te tikken. Daarin beschrijf ik de waar gebeurde geschiedenis van een vent die in zijn pyjama, gezeten aan de keukentafel, een anekdote uit zijn eigen leven op papier zet. De hoofdpersoon in die anekdote kuiert door het Vondelpark. Hij kijkt naar de bankjes bij de vijver. Er loopt veel volk rond, want het is verrukkelijk zacht lenteweer. Hij kiest een bankje uit waar maar één persoon op zit, en neemt plaats op het uiteinde. Hij strekt zijn ledematen en kijkt om zich heen, genietend van het zonnetje. Terloops knikt hij naar de jonge jongen die een meter naast hem zit.

"Wat is dit? Bespioneert u mij, of...?" stamelt de jongen verbijsterd.
"Welnee", lacht de man. "Het is precies wat er staat. Sommige verhalen schrijven zichzelf. Hier staat gewoon wat ik meemaak. Niet veel, zoals je leest."
"Nee. Maar het is wel vreemd om dit te lezen. Net alsof ik gevangen ben in uw verhaal."
"Dat ben je ook", lacht de man, terwijl hij het deksel van de notebook dichtklapt.

De vent in de pyjama ligt te woelen. Hij voelt zich niet lekker. "Ga nou slapen", mompelt zijn vrouw terwijl ze zich omdraait.

"Maar het Droste-effect werkt dan twee kanten op", concludeert de jongen. "Wat ik doe, komt in uw verhaal terecht."
"Klopt. Jij en die eend. Als nu die eend de kant op klimt en dat stuk brood opeet, schrijf ik dat op."
"Zet hem dan maar weer aan", lacht de jongen. Alsof de vogel het gesprek gevolgd heeft, klimt hij de kant op en waggelt naar het stuk brood.
De man klapt zijn laptop weer open, en schrijft:

De eend heeft nu toch besloten om de kant op te klimmen voor het stuk brood.


De jongen denkt na en roept vertwijfeld: "Maar wie schrijft ons dan op?"
De man haalt zijn schouders op en antwoordt: "Zulke dingen moet je je niet afvragen." Hij typt, met het scherm half naar de jongen toegedraaid:

Als ik plotseling dood neerval, onder een auto kom of mijn nek breek, wordt deze tekst op mijn begrafenis voorgelezen.


De vent in de pyjama zit ondertussen weer aan de keukentafel te schrijven. Het is inmiddels 6 uur 's ochtends. Nog steeds voelt hij zich niet lekker, maar tegelijk heeft hij nu een gevoel van voldoening. Hij pakt een paracetamol, maar stort ineen op het moment dat hij een glas begint te vullen met water, en sterft.

Sommige verhalen schrijven zichzelf. Ik wil dat dit stuk op mijn begrafenis wordt voorgelezen. In het zaaltje waar u nu zit.

19 juni 2011

PLAN THE IMPOSSIBLE!

De levenskunstenaar en visionair H. Th. Wijdeveld


Als ik kijk naar het handjevol helden in m'n leven, valt me op dat ze allemaal vol tegenstrijdigheden zitten. Allen spreken zichzelf met enige regelmaat tegen; allen zijn ze verbaal onnavolgbaar. Ze leven in een universum dat ze zelf hebben geschapen, met een interne logica, van waaruit ze hun visie met zo een passie verdedigen, dat alles in hun omgeving smeult.


Een van die helden is de architect H. Th. Wijdeveld, in 1885 in Den Haag geboren maar al op jonge leeftijd naar Amsterdam verhuisd. Hendrik kon goed tekenen, en al op zijn 15e ging hij werken voor de grote Cuypers (1827-1921), die kantoor hield in de Jan Luykenstraat, pal achter het Rijksmuseum. Cuypers had al snel oog voor de gedrevenheid en het ongewone tekentalent van zijn nieuwe werknemer. Toen op een kwade dag de toren van de Vondelkerk in brand raakte, een kilometer verderop en een recente schepping van Cuypers, haastten allen zich er naartoe om hulpeloos toe te zien hoe deze in de as werd gelegd.



Fantastisch gezicht; tragisch, verschrikkelijk, maar ondertussen van een schoonheid ook, zou Wijdeveld driekwart eeuw later over deze gebeurtenis zeggen. Na een paar minuten te hebben toegekeken dacht Hendrik, die toen 18 was: Die toren moet worden herbouwd! Zonder een seconde tijd te verliezen, rende hij terug naar de Jan Luykenstraat. Daar, in een kamertje hoog in het gebouw, bewaarde Cuypers de tekeningen van zijn projecten. Hendrik pakte de tekeningen van de Vondelkerk uit de kast, spreidde ze uit, en begon ze te bestuderen. Wijdeveld in de dop: Kijk vooruit.



Er klonk gestommel, en even later kwam iemand het kamertje binnen. Het was de oude Cuypers die, zichtbaar ontdaan over het lot van de toren, stamelde: Oh... mag ik even zien... ik wil de kerk...
Hendrik onderbrak hem. Meneer Cuypers, hier liggen de tekeningen, kant en klaar.
Cuypers sprak geen woord. Hij keek Hendrik even aan, en legde toen zijn hand op zijn schouder. Dat was alles wat hij deed.
Twee weken later werd Hendrik naar Cuypers geroepen. De bejaarde architect benoemde hem zonder omhaal van woorden tot opzichter bij de bouw van kasteel De Haar in Haarzuilens.

Vanaf dat moment ontwikkelde Wijdeveld zich tot een visionair met een ongekende verbeeldingskracht. Hij sloot zich aan bij de architectuurstroming die bekend staat als de Amsterdamse School, en werd een belangrijke inspiratiebron voor de leden daarvan. Dat Wijdeveld een hang naar het monumentale had terwijl de Amsterdamse School neigde naar een sterke detaillering, was geen belemmering. Er zijn zelfs talloze voorbeelden van hoe monumentaliteit en detail met elkaar versmolten.


Om zijn ideeën te verspreiden, maar ook om tot een echte beweging te komen, richtte hij samen met een paar geestverwanten in 1918 het zeker voor die tijd bijzonder glossy tijdschrift Wendingen op. Het was groot, opvallend vierkant, en duur. Elk nummer was weer anders vormgegeven, en hierin had de hoofdredacteur de hoofdrol. Wijdeveld, zelf een uitstekende typograaf, ontwierp een paar schreefloze lettersets en liet daarmee zijn tijdschrift zetten. Schreefloze letters? Jawel. In die tijd stond dat gelijk aan vloeken in de kerk.
Een blad zonder concessies dus, dat zal niemand verbazen die nog even door blijft lezen. Wendingen bestond behalve uit artikelen van Wijdeveld en anderen vooral uit heel veel foto's en tekeningen op het gebied van architectuur, kunst en toegepaste kunst. De integratie van diverse toegepaste kunstvormen, dat zien we ook terug in vintage Amsterdamse School. Alles: metselwerk, houtwerk, straatmeubilair, was doordrenkt van dezelfde filosofie, waarvan verbeeldingskracht misschien wel het opvallendste ingredient was.


Zelf bouwde Wijdeveld in deze periode ook het een en ander. De zeer lange gevel aan de Hoofdweg is een goede, zij het controversiële illustratie van zijn uitroep dat het huis overwonnen [is], de straat uitgevonden.

Het grootste bouwkundige genie binnen de Amsterdamse School was Michel de Klerk, het 25e kind van een straatarme diamantslijper, door Cuypers, die een fijne neus had voor talent, onder de hoede genomen, en geslepen tot de diamant waarvan men later zou opmerken dat hij bakstenen kon laten zingen. Hoewel De Klerk zijn ei niet helemaal kwijt kon binnen de beperkingen van de sociale woningbouw van de Amsterdamse School, wist hij een paar sprakeloos makende arbeidersblokken neer te zetten, voor hij in 1923 op slechts 39-jarige leeftijd stierf.


Kort hierna schreef Wijdeveld in Wendingen een artikel over de meubels en de lampen die De Klerk had ontworpen, en vatte de essentie van de mens en de kunstenaar De Klerk samen:

Hij was zoo licht en onaangetast door teveel kennis, dat hij in de ruimte van de phantasie kon zweven. Zijn werk was phantastisch, grillig en spontaan....

.... De strijd tussen expressionisten en constructivisten of het zoeken naar mechanisme of normalisatie kende hij niet. Hij streed niet en zocht niet om der wille van de idee of uit overtuiging.


De organische bouwkunst van De Klerk heeft velen geïnspireerd, maar daar waar die inspiratie leidde tot imitatie, vielen de meesten door de mand. Oorspronkelijkheid valt niet na te bootsen. De Amsterdamse School had zijn beste tijd gehad.

Ondertussen werkte Wijdeveld als een bezetene aan zeer vele projecten, waarvan sommige aan het megalomane grensden. Zo ontwierp hij een schacht van twintig kilometer richting middelpunt van de aarde, omgeven door een glazen koepel, waar dan weer hoge flats omheen stonden. Hij hoopte dat de mensheid door de inspanningen die de aanleg hiervan kostten - we schrijven 1919 - geen puf meer zou hebben in het voeren van oorlogen. Uiteraard kwam het niet tot realisatie, en brak om die reden, wie zal het zeggen, de 2e Wereldoorlog weldra uit.
Ook kwam hij met het plan om oude binnensteden te beschermen tegen stadsvernieuwing door er gigantisch hoge torens omheen te bouwen. Weer een ander plan behelsde de aanleg van een reusachtig park tussen Amsterdam en Zandvoort. Hij was misschien wel de eerste die voorstelde om een brug over het Vondelpark aan te leggen die de Van Baerlestraat moest verbinden met de 1e Constantijn Huygensstraat. Wie kan zich nu nog voorstellen dat die brug er ooit niet geweest is? Wie kon zich destijds voorstellen dat deze brug de volstrekt logische oplossing was om oud-West te verbinden met oud-Zuid?

Wijdeveld bleef maar doorgaan met het uitspuwen van plannen en ontwerpen, zoals voor een Volkstheater in het Vondelpark, met een ingang waar je als het ware in wordt gezogen als in een dampende kut:


Hij kwam tot een nieuwe visie op de stad. Met name over de rol van de natuur hierin had hij het een en ander te zeggen. De stad als totaaltheater, in plaats van als een lukraak bij elkaar gesmeten verzameling van straten en huizen. Of de stedeloze stad, zoals deze tekening uit 1925 verbeeldt.



Plan the impossible! riep hij na een bezoek aan de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright, die een gelijkgestemde ziel kan worden genoemd van de hoofdpersoon van deze blog.
Alsof tijd niet bestond, ontwierp Wijdeveld ook nog honderden posters, diploma's, kalenders en tijdschriftcovers, tot voor Hitweek aan toe.





Met een onbeschrijflijke energie en zonder te worden gehinderd door obstakels zoals introspectie, behoedzaamheid en faalangst schiep hij zijn eigen energie door energie te verspreiden.

Wijdeveld was niet een man van herinneringen, al had hij die bepaald wel. De filmmaker Hank Onrust maakte in 1975 een documentaire over hem. Hierin zien we hoe de dan 90-jarige van zijn ene schepping naar de andere wordt gesleept om daarover herinneringen op te halen; scheppingen waar hij niet meer naar had omgekeken sinds de voltooiing ervan.
Hoewel, gesleept: Wijdeveld huppelt geestdriftig voor interviewer en cameraploeg uit, en put met grote helderheid uit zijn geheugen, met als beginpunt zijn eerste bouwproject in 1897. Hij was toen twaalf. Als het zonnetje doorbreekt, draagt hij een zilver-brokaten jasje.
Soms aarzelt hij zichtbaar tussen het ophalen van herinneringen en het vertellen wat hij allemaal nog van plan is. Ach, dat is allemaal voorbij, relativeert hij. Waarop ongeduldig: We moeten door!

In 1985, ter gelegenheid van zijn honderste verjaardag, verscheen zijn autobiografie, met een titel die de Man met de Zeis leek te willen treiteren: Mijn eerste Eeuw.
De koper die verwachtte een overzicht van het leven van de schrijver aan te treffen kwam bedrogen uit. Wijdeveld had echt wel wat beters te doen dan terugkijken op zijn leven! Het boek bestond uit beschouwingen en artikelen van zijn hand, en plannen die hij nog had.

Kort na het verschijnen van Mijn eerste Eeuw kwam Wijdeveld ten val en brak hij zijn heup. Alsof het leven geen zin meer had als je je er niet doorheen kan bewegen, besloot hij dat het genoeg was geweest. De Architect van Moeder Aarde stierf, 101 jaar oud.



De documentaire die hierboven wordt genoemd, is voor collega's op verzoek beschikbaar bij de schrijver van deze blog.
#22 Bibliotheek 2.0 en de toekomst van bibliotheken




Er was iets dat me tegenstond aan het filmpje dat op de 23dingenpagina en op Youtube staat. Natuurlijk stoort dat I will dit en I will dat-toontje. Maar toen ik merkte dat de tekst van dit hele manifest op duizenden plekken op het internet staat, wist ik het opeens. Dat filmpje triggert herinneringen aan een avondje Evangelische Omroep uit de jaren 70. Tussen de programma's door verschenen er stichtelijke spreuken op het scherm met een vaas bloemen ernaast en tegen een groene achtergrond. De muziek werd verzorgd door het Urker Mannenkoor.

Wat zien we in het filmpje? De Nieuwe Geloofsbelijdenis volgens Bibeleteek 2.0. De meerwaarde ten opzichte van de kale tekst moet komen van de onduidelijke plaatjes tussendoor, ter meditatie wellicht, of om de fantasie mee op te wekken. Wie zal het zeggen. Hieronder is dan nog een New Age muzakje geplakt, als extra maatregel om ons in slaap te doen sukkelen.

Ik zie heel aardige dingen gebeuren in het nieuwe denken over bibliotheken, maar van dit filmpje krijg ik een wat ongemakkelijk gevoel.
Dat geldt tot op zekere hoogte ook voor het Manifest zelf. Verreweg de meeste van de zeventien goede voornemens waaruit het bestaat zijn niet direct bibliotheek-gerelateerd, maar geven eerder een levensinstelling weer, die op een scheurkalender trouwens niet zouden misstaan. Ik pak twee willekeurige voorbeelden:

I will let go of previous practices if there is a better way to do things now, even if these practices once seemed so great.

I will take an experimental approach to change and be willing to make mistakes.

Zouden bibliothecarissen die al niet zo in het leven staan, opeens in staat blijken te zijn om deze opdrachten in hun werk vorm te geven? Of blijft het bij het maken van een printje van het Manifest, dit op het plaatselijke prikbord prikken, en er zo nu en dan even tevreden naar kijken?

Ik hou een slag om de arm; op zich is er niets verkeerds aan om je uitgangspunten te formuleren en te herformuleren. Maar wat mij betreft zijn deze zeventien geloofsartikelen zeventien open deuren. Bovendien ontbreekt de bezieling; de bezieling die zo spreekt uit de bekende voorganger uit 1848. Een knaap zei op het Mega-Communicatieplein van een paar weken terug dat je soms niet te veel moet nadenken, maar het gewoon moet doen. Mijn advies: lees het Manifest nog eens goed door, knoop de boodschap in je ogen, beleg het vervolgens met roomboter en suiker, en peuzel het op.


Lees daarna het volgende blogseltje, dat gaat over de man die als motto had:

Plan the impossible!


Voor wat dit blogsel betreft laat ik het hierbij. In de laatste aflevering kom ik terug op de opdracht. Hoe wij de bieb van de toekomst zien hangt in mijn perceptie nauw samen met opzet, doelstelling en ervaring van en met de cursus 23 Dingen, reden waarom ik dat liever in één artikel behandel.
DE GEKKEN (1)




Het zijn stomme dingen: je zit in de trein van hot naar her en halverwege moet je overstappen. De eerste trein had vertraging, dus je holt naar het perron waar moet worden overgestapt. Goddank! Maar daar klinkt een fluitje. In vliegende vaart ren je de trap naar het perron af, een oude van dagen met je meesleurend. Er staat nog een deur open dus je neemt een duik en stort je naar binnen. Pfff, op het nippertje, denk je triomfantelijk, je gelukzalig uitstrekkend op de bodem van de trein.
Het verwachte gepuf van de deuren blijft echter uit; de trein blijft nog minuten staan! Meewarig en zonder een woord te zeggen kijken andere passagiers je aan, terwijl een paar toeristen op hun dooie akkertje binnen komen schuiven, enorme koffers met zich meeslepend. Kijk! Daar is de bejaarde ook die je zojuist tegen de vlakte had gelopen. Ze kijkt meewarig op je neer, je bent immers nog niet overeind gekrabbeld, en net op het moment dat je verheugd concludeert dat je verbaal door haar gespaard gaat worden, spreekt ze op vernietigende wijze de volgende woorden: "Haastige spoed is zelden goed, jongeman."

Goed, laat ik er maar niet omheen draaien: mij overkwam laatst zoiets. Ik voelde me behoorlijk stom en liep een paar coupés door, waar niemand het gebeurde kon hebben gezien. Er was een plaats vrij naast een man die druk in de weer was met een scheerspiegel. Hij bekeek er zijn vingers in, die knippende bewegingen maakten. Ook dat nog. Vijfentachtig kilometer lang opgezadeld met een gek, die inderdaad nodig geschoren moest worden. Hij begon het spiegeltje voor zijn ogen heen en weer te bewegen. Ik deed maar net of ik niks zag en vervolgde het interview met Sjuul Paradijs, de hoofdredacteur van de Telegraaf die zich bijna dagelijks door zijn eigen krant laat interviewen. Wij zijn er in de eerste plaats om onze lezers te vermaken, stond er open en bloot. Ik spiekte naar het spiegeltje van mijn buurman, en keek hem recht in de ogen. Hij had mij al die tijd zitten opnemen. Ik voelde me betrapt, maar daar had hij duidelijk minder last van. Hij grijnsde en deed zijn mond open om me, zoals snel zou blijken, een huiveringwekkende complottheorie te ontvouwen.
"Ze verraden zich", zei hij. "Ga maar eens voor een spiegel staan. Niet zo een als deze, maar een grote, waar je helemaal op past."
Hij bewoog het spiegeltje tot vlak voor mijn neus. Ik duwde mijn hoofd zover mogelijk terug in de rugleuning.
"Links wordt rechts en rechts wordt links. Of niet soms?"
Bedremmeld moest ik instemmen.
"Maar waarom", schreeuwde hij, "wordt onder dan niet boven en boven niet onder?"
Daar had ik nimmer over nagedacht.
"Of wil je soms zeggen dat je op je kop in de spiegel staat? Nee toch?" Woest gooide hij zijn speelgoed op de grond.
Zoiets belachelijks had ik nog nooit gehoord. Natuurlijk werden links en rechts omgewisseld maar onder en boven niet.
"Waarom? Waarom?" bulderde hij nu.
Ik haalde mijn schouders op. Eerlijk gezegd had ik geen idee.
Hij maakte een gebaar dat ik dichterbij moest komen. Behoedzaam keek hij om zich heen, en fluisterde daarna in mijn oor: "Omdat het doorkijkspiegels zijn, daarom."
Verbluft keek ik hem aan.
"En driemaal raden wie er aan de andere kant staan."
"Wie dan?" vroeg ik argeloos.
"Wie dan! Wie dan! Wacht maar, je komt er wel achter. Na Prinsjesdag."
De conducteur kwam en de man werd de trein uitgezet, omdat hij geen geldig vervoersbewijs had. Ik bleef met die vraag zitten.

Nog drie maanden tot Prinsjesdag. Ik bekijk elke dag het journaal, smachtend naar een tipje van de sluier. Maar vooral kijk ik in de spiegel. Wie zit daar achter? Waarom wordt onder niet boven? Wie het weet mag het zeggen. Onder de goede inzenders wordt een spiegeltje verloot.

DE GEKKEN (inleiding)




De musicoloog Charles Rosen wijst in zijn prikkelende The Classical Style: Haydn, Mozart, Beethoven (1971) op de rol die nu vrijwel vergeten componisten hebben gespeeld in de muziekgeschiedenis. Het waren geen genieën, maar dat betekende nog niet dat ze niet volop experimenteerden. De resultaten varieerden. Zeker is dat het bezit van originaliteit niet het vermogen impliceert om daar ook iets zinnigs mee te doen. Of zoals Oscar Wilde fijntjes terugschreef aan de beginnende schrijver, die hem ter beoordeling een manuscript had gestuurd:

Your manuscript is both good and original. But the part that is good is not original, and the part that is original is not good.

Niet zelden gingen grotere goden dan aan de haal met deze originele ideeën, maar deden er vervolgens iets beters mee. Vergelijk Mozart's inktzwarte meesterwerk Don Giovanni maar eens met Gazzaniga's een jaar eerder gecomponeerde en eveneens in Wenen uitgevoerde gelijknamige werk, echter geconcipieerd als komische opera. Dat is nog eens glorieus jatwerk van Mozart geweest!
Dit is ook de gedachte achter de uitspraak van Picasso dat middelmatige kunstenaars lenen, terwijl grote kunstenaars stelen. Vrijwel alle grote meesterwerken hebben wortels in inmiddels vergeten voorgangers van vergeten kunstenaars. De kracht van een grote kunstenaar zit hem in de wijze waarop hij reeds bestaande elementen laat samensmelten.

Wat heeft dit met gekken te maken?
Niet veel, maar wel genoeg.
Ik ben altijd vrij makkelijk aan de praat geraakt met gekken. Gekken hebben een perceptie van de werkelijkheid die een flink stuk verwijderd ligt van de gemiddelde perceptie van de werkelijkheid. Hierdoor zijn ze doorgaans te onaangepast om makkelijk te kunnen meedraaien in de maatschappij.

Vandaag of morgen start op deze plek een serie over de ontmoetingen met gekken die ik de laatste jaren heb gehad, met een nadruk op de vaak zeer korte gesprekken die ik met hen voerde of ideeën die ze ventileerden. Die ideeën zijn over het algemeen wel origineel, maar niet goed. Heel verfrissend dus in een maatschappij vol goede ideeën die niet origineel zijn. Laat je eens inspireren door een gek.